Werd door het Militair Gerechtshof zetelend te Antwerpen op 21 november 1947 op tegenspraak veroordeeld tot de doodstraf.
Uiteenzetting van de feiten:
Tack was sedert 21 oktober 1939 beroepsofficier in het Belgisch leger. Op 17 december 1939 legde hij als dusdanig de eed af. Na de veldtocht van mei 1940 werd hij krijgsgevangen genomen.
Hij was één van degenen die een leidende rol speelden bij het ontstaan van de “Luitenant De Winde-Kring”. Hij stond nauw in verband met Verreydt, van wie hij de vertrouwensman was. Hij gaf toe de naam aan de kring te hebben gegeven, alsook dat hij medeopsteller was van de statuten en bijvoegsel. Een eerste ontwerp van dit bijvoegsel, door Tack opgesteld, werd door Verreydt als “te scherp” bestempeld. Tack was een hevig propagandist. Sommige officieren betitelden hem als “de geest”, als “de spil” van de kring. Hij hield een aantal politieke spreekbeurten. Hij maakte deel uit van de taalcommissie, nog samengesteld uit een oud-activist en een afgevaardigde van het O.K.W., die de zifting deed van de krijgsgevangen officieren, om te bepalen of zij als Vlaming of als Waal dienden beschouwd. Hij aarzelde niet opposanten met geweld te beletten hun mening te uiten: bv. Toen Commandant Verhulst wilde overgaan tot het stichten van een beter georiënteerde vereniging, werd hij door Tack en zijn handlangers in een bepaalde kamer gelokt en aldaar onder bewaking gehouden.

Frans Tack in het midden 2de rij met bril (bron Cegesoma 165216)
Na zijn terugkeer in België werd Tack in de schoot van de “Luitenant De Winde-Kring” aangeduid als afdelingsreferent voor de Vlaamsche Wacht. Op 3 juni 1941 trad Tack in de Vlaamsche Wacht als luitenant. Op 1 december 1942 werd hij bevorderd tot “Oberleutnant” en op 1 april 1944 tot “Hauptmann”. Hij was werf- en propagandaofficier. Hij ronselde actief. Hij trad als spreker op bij talrijke gelegenheden: Guldensporenviering, Kunstfeest, Bormshulde, Heldenhulde, enz…, te Aalst, Gent, Dendermonde, Merksem, Brasschaat, Maaseik, Hasselt, Leuven, enz… Op het einde van de bezetting stond Tack aan het hoofd van een afdeling van de Spoorwegwacht, belast met de bewaking van de spoorweg Hasselt-Leuven.
Tack wist zeer goed wat de Vlaamsche Wacht was, met welk doel zij gesticht werd en wat de Duitsers van haar verwachtten.
In een schrijven van 30 januari 1942, schreef hij: “De Vl.W. moet, in samenwerking met de Wehrmacht, aan Vlaanderen een eigen Germaansche Volksche Weerbaarheidsformatie geven”. In een schrijven van 6 juni 1942, aan Reusch, lid van de Kriegsverwaltung, schreef hij: “de officieren van de Vl.W. hebben zich ingespannen om hun volk en de Duitshe wapenen te dienen”. Hij voegde erbij: “de Belgische vlag is het symbool onzer verdrukking”. En hij tekende “Heil Hitler!”.
Uit een stuk, weergevonden bij Borms, bleek dat hij vlottere verhoudingen met de Wehrmacht wenste door het inlijven, in de Vl.W. van Duitse verbindingsofficieren. Het doel van de Vl.W. omschreef hij aldus: “het bieden van daadwerkelijke hulp en samenwerking bij het verwezenlijken van de grootsche taak die de Führe zich heeft gesteld: de ordening van Europa!”.
Zijn houding tegenover de Waffen-SS bleek uit een schrijven van 11 mei 1942, aan Peter Lewyllie, oud-activist verblijvende te Berlijn, waarin hij schreef: “het Legioen Flandern is het Eerelegioen van Vlaanderen”. Uit dit schrijven bleek ook dat hij hierin het ambt van “Betreuungsoffizier” postuleerde. Hij vroeg het bevel over een “Stosskompagnie”. De gepostuleerde plaats werd echte aan een ander persoon, namelijk Jef François, toebedeeld.
Tack was lid van het V.N.V. Hij gaf o.a. een voordracht in het leiderskamp te Wieze in juli 1943. Hij was lid van de Politieke Club. Tack was uitgesproken Duitsgezind. Hij schreef zelf aan een Duitser: “Ik meen het goed met het groot-Duitse rijk”. Zeer terecht besloot commissaris Block: “Tack ging zijn directieven halen te Berlijn”. Hij aarzelde niet hardhandig op te treden tegen andersdenkenden bv. Te Aalst, waar hij een zekere Peynsaert ging afslaan in zijn huis omdat hij bij de begrafenis van een nieuwe-orde-gezinde (*) niet zou gegroet hebben. Hij aarzelde niet, bij de minste moeilijkheid de Duitsers op de hoogte te brengen en aldus het gevaar schiep medeburgers aan moeilijkheden bloot te stellen.
Tijdens de laatste maanden van de bezetting betrok Tack met zijn eenheid het kasteel van de familie de Wouters d’Oplinter te Rotselaar. In de buurt werd een echte terreur uitgeoefend. Tack sloot de eigenares van het kasteel op in een kamer, onder gestadige gewapende bewaking, gedurende drie dagen en drie nachten. (**)
Een zekere Edmond Nijs werd door zijn Vlaamsche Wachters opgeleid naar het kasteel, nadat een van hen was neergeschoten. Nijs werd mishandeld. Tack alhoewel hij wist dat Nijs met het voorval geen uitstaan had, deed deze in de kelders opsluiten. Tijdens de nacht ontsnapte Nijs, die echter door een Duitse wacht jammerlijk doodgeschoten werd.
Bij de bevrijding vluchtte Tack naar Duitsland. Hij speelde er een duistere rol in het “Polizeibataillon Flandern” en verschillende getuigen bevestigen dat hij er voor het Reichssicherheits-Hauptamt werkzaam was.
De hechtenistoestand van Tack zag er als volgt uit:
15/06/1945: aangehouden
16/06/1945: onder bevel, geïnterneerd in het I.C. Leopoldsburg, waar hij planton bij de aalmoezenier was
12/05/1948: genadebesluit, doodstraf omgezet in levenslange hechtenis
30/09/1950: genadebesluit, omzetting in 18 jaar buitengewone hechtenis. Verbleef toen in het I.C. Klein Kasteeltje te Brussel
19/07/1951: kwijtschelding 9 maanden
15/09/1951: voorwaardelijk vrij
13/09/1973: definitief vrij
Tack werd te Aalst ingeschreven, komende van Dendermonde op 6 mei 1952, was van goed gedrag en zeden. Werkte als archivaris bij het dagblad “Het Volk”
Was gehuwd met Simonne Mestdagh en had één zoon (° 15/04/1942).
(*) Jozef Podevijn
(**) meer hierover in "De zaak van de zwarten. Een kasteelgijzeling uit de Tweede Wereldoorlog" door Bert Cornelis, uitgegeven door de Davidsfonds uitgeverij in 2018.
Bron: A.R.A. genadedossiers T 552 doos 574 dossier 82.208