Tack Frans

Moderators: Alostum, david, janlouies

Gebruikersavatar
Alostum
Site Admin
Berichten: 13272
Lid geworden op: 14 Mei 2014, 15:27
Locatie: Aalst

Tack Frans

Berichtdoor Alostum » 19 Okt 2024, 15:16

Tack Frans Gerardus Maria Jozef, ° Aalst 18 augustus 1913 - † Westmalle 28 juli 1964. (zie ook viewtopic.php?f=59&t=4101&hilit=tack)

Werd door het Militair Gerechtshof zetelend te Antwerpen op 21 november 1947 op tegenspraak veroordeeld tot de doodstraf.

Uiteenzetting van de feiten:

Tack was sedert 21 oktober 1939 beroepsofficier in het Belgisch leger. Op 17 december 1939 legde hij als dusdanig de eed af. Na de veldtocht van mei 1940 werd hij krijgsgevangen genomen.
Hij was één van degenen die een leidende rol speelden bij het ontstaan van de “Luitenant De Winde-Kring”. Hij stond nauw in verband met Verreydt, van wie hij de vertrouwensman was. Hij gaf toe de naam aan de kring te hebben gegeven, alsook dat hij medeopsteller was van de statuten en bijvoegsel. Een eerste ontwerp van dit bijvoegsel, door Tack opgesteld, werd door Verreydt als “te scherp” bestempeld. Tack was een hevig propagandist. Sommige officieren betitelden hem als “de geest”, als “de spil” van de kring. Hij hield een aantal politieke spreekbeurten. Hij maakte deel uit van de taalcommissie, nog samengesteld uit een oud-activist en een afgevaardigde van het O.K.W., die de zifting deed van de krijgsgevangen officieren, om te bepalen of zij als Vlaming of als Waal dienden beschouwd. Hij aarzelde niet opposanten met geweld te beletten hun mening te uiten: bv. Toen Commandant Verhulst wilde overgaan tot het stichten van een beter georiënteerde vereniging, werd hij door Tack en zijn handlangers in een bepaalde kamer gelokt en aldaar onder bewaking gehouden.

Afbeelding
Frans Tack in het midden 2de rij met bril (bron Cegesoma 165216)

Na zijn terugkeer in België werd Tack in de schoot van de “Luitenant De Winde-Kring” aangeduid als afdelingsreferent voor de Vlaamsche Wacht. Op 3 juni 1941 trad Tack in de Vlaamsche Wacht als luitenant. Op 1 december 1942 werd hij bevorderd tot “Oberleutnant” en op 1 april 1944 tot “Hauptmann”. Hij was werf- en propagandaofficier. Hij ronselde actief. Hij trad als spreker op bij talrijke gelegenheden: Guldensporenviering, Kunstfeest, Bormshulde, Heldenhulde, enz…, te Aalst, Gent, Dendermonde, Merksem, Brasschaat, Maaseik, Hasselt, Leuven, enz… Op het einde van de bezetting stond Tack aan het hoofd van een afdeling van de Spoorwegwacht, belast met de bewaking van de spoorweg Hasselt-Leuven.
Tack wist zeer goed wat de Vlaamsche Wacht was, met welk doel zij gesticht werd en wat de Duitsers van haar verwachtten.
In een schrijven van 30 januari 1942, schreef hij: “De Vl.W. moet, in samenwerking met de Wehrmacht, aan Vlaanderen een eigen Germaansche Volksche Weerbaarheidsformatie geven”. In een schrijven van 6 juni 1942, aan Reusch, lid van de Kriegsverwaltung, schreef hij: “de officieren van de Vl.W. hebben zich ingespannen om hun volk en de Duitshe wapenen te dienen”. Hij voegde erbij: “de Belgische vlag is het symbool onzer verdrukking”. En hij tekende “Heil Hitler!”.
Uit een stuk, weergevonden bij Borms, bleek dat hij vlottere verhoudingen met de Wehrmacht wenste door het inlijven, in de Vl.W. van Duitse verbindingsofficieren. Het doel van de Vl.W. omschreef hij aldus: “het bieden van daadwerkelijke hulp en samenwerking bij het verwezenlijken van de grootsche taak die de Führe zich heeft gesteld: de ordening van Europa!”.
Zijn houding tegenover de Waffen-SS bleek uit een schrijven van 11 mei 1942, aan Peter Lewyllie, oud-activist verblijvende te Berlijn, waarin hij schreef: “het Legioen Flandern is het Eerelegioen van Vlaanderen”. Uit dit schrijven bleek ook dat hij hierin het ambt van “Betreuungsoffizier” postuleerde. Hij vroeg het bevel over een “Stosskompagnie”. De gepostuleerde plaats werd echte aan een ander persoon, namelijk Jef François, toebedeeld.
Tack was lid van het V.N.V. Hij gaf o.a. een voordracht in het leiderskamp te Wieze in juli 1943. Hij was lid van de Politieke Club. Tack was uitgesproken Duitsgezind. Hij schreef zelf aan een Duitser: “Ik meen het goed met het groot-Duitse rijk”. Zeer terecht besloot commissaris Block: “Tack ging zijn directieven halen te Berlijn”. Hij aarzelde niet hardhandig op te treden tegen andersdenkenden bv. Te Aalst, waar hij een zekere Peynsaert ging afslaan in zijn huis omdat hij bij de begrafenis van een nieuwe-orde-gezinde (*) niet zou gegroet hebben. Hij aarzelde niet, bij de minste moeilijkheid de Duitsers op de hoogte te brengen en aldus het gevaar schiep medeburgers aan moeilijkheden bloot te stellen.
Tijdens de laatste maanden van de bezetting betrok Tack met zijn eenheid het kasteel van de familie de Wouters d’Oplinter te Rotselaar. In de buurt werd een echte terreur uitgeoefend. Tack sloot de eigenares van het kasteel op in een kamer, onder gestadige gewapende bewaking, gedurende drie dagen en drie nachten. (**)
Een zekere Edmond Nijs werd door zijn Vlaamsche Wachters opgeleid naar het kasteel, nadat een van hen was neergeschoten. Nijs werd mishandeld. Tack alhoewel hij wist dat Nijs met het voorval geen uitstaan had, deed deze in de kelders opsluiten. Tijdens de nacht ontsnapte Nijs, die echter door een Duitse wacht jammerlijk doodgeschoten werd.
Bij de bevrijding vluchtte Tack naar Duitsland. Hij speelde er een duistere rol in het “Polizeibataillon Flandern” en verschillende getuigen bevestigen dat hij er voor het Reichssicherheits-Hauptamt werkzaam was.

De hechtenistoestand van Tack zag er als volgt uit:
15/06/1945: aangehouden
16/06/1945: onder bevel, geïnterneerd in het I.C. Leopoldsburg, waar hij planton bij de aalmoezenier was
12/05/1948: genadebesluit, doodstraf omgezet in levenslange hechtenis
30/09/1950: genadebesluit, omzetting in 18 jaar buitengewone hechtenis. Verbleef toen in het I.C. Klein Kasteeltje te Brussel
19/07/1951: kwijtschelding 9 maanden
15/09/1951: voorwaardelijk vrij
13/09/1973: definitief vrij

Tack werd te Aalst ingeschreven, komende van Dendermonde op 6 mei 1952, was van goed gedrag en zeden. Werkte als archivaris bij het dagblad “Het Volk”
Was gehuwd met Simonne Mestdagh en had één zoon (° 15/04/1942).

(*) Jozef Podevijn
(**) meer hierover in "De zaak van de zwarten. Een kasteelgijzeling uit de Tweede Wereldoorlog" door Bert Cornelis, uitgegeven door de Davidsfonds uitgeverij in 2018.

Bron: A.R.A. genadedossiers T 552 doos 574 dossier 82.208
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)

Gebruikersavatar
Alostum
Site Admin
Berichten: 13272
Lid geworden op: 14 Mei 2014, 15:27
Locatie: Aalst

Tack Frans - c.v.

Berichtdoor Alostum » 19 Okt 2024, 17:32

Frans Tack voegde een door hem getypt curriculum vitae toe aan zijn gratieverzoek van 30 juni 1950. Eerder, op 9 februari 1948, had hij al een handgeschreven (in kalligrafie) gratieverzoek ingediend bij Prins Regent Karel.

Afbeelding
genadeverzoek van 9 februari 1948

Verzoek om gratie van Tack Frans Gerard
Nota van toelichting

Ik stel dit curriculum vitae op in volle oprechtheid en geenszins met het doel er een pleidooi pro domo van te maken. Ik beperk mij tot het eenvoudig vermelden der feiten.
Teneinde de belangen van derden, vrienden, gewezen vrienden of tegenstanders, niet in het gedrang te brengen, vermijd ik zoveel mogelijk – althans waar de samenhang van het relaas mij er niet strikt toe noopt – namen te vernoemen. Ik onthoud mij eveneens van het vermelden van een massa details, annecdoten, enz… die ofschoon ze de feiten in een treffend – en voor mij niet altijd ongunstig – daglicht zouden stellen, toch niet als essentieel kunnen beschouwd worden.
Wat betreft het laatste gedeelte, nml. Mijn huidige gevoelens en mijn visie op verleden, heden en toekomst, het is de objectieve weergave naar best vermogen, van mijn huidige gemoedstoestand. Deze gemoedstoestand en denkwijze heb ik trouwens bij iedere gelegenheid vrijmoedig bekend gemaakt aan allen die er mij om vroegen: mijn familie, medegevangenen, de Dienst der Wederopvoeding, de penitentiaire overheid.
Mijn doel bij het schrijven dezer bladzijden is dus eenvoudig: tegemoet te komen aan den wens mijner familie en van mijn rechtskundig raadsman, om het mijne bij te dragen ter voorlichting van de instanties die belast zijn met het onderzoek van mijn verzoek om gratie.
Brussel de 30.6.50
(get.) F.G. Tack

LEVENSLOOP
JEUGD


In een door en door katholiek burgermilieu opgevoed, studeerde ik Grieks-Latijnse aan het Jezuïetencollege van Aalst. Al vroeg stond ik in het Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond. Zonder zelf aan welkdanige politieke activiteit deel te nemen, stonden mijn ouders nochtans in generlei wijze mijn opgaan in het katholiek en vlaamsnationaal ideaal dezer studentenbeweging in de weg. Meer dan het negativistische anti-belgicisme van bepaalde Vlaamsnationale kringen, trok mij het Groot-Nederlands ideaal aan. Dit verklaart hoe ik na de opheffing van het A.K.V.S. aansloot bij het Jong-Dinaso dat in het Aalsterse college semi-clandistien opgericht werd. Ik zeg semi-clandestien omdat, ofschoon officieel verboden, toch vele Paters van het bestaan op de hoogte waren, het oogluikend toelieten en in bepaalde gevallen zelfs bevorderden.

STUDENT
Na de humaniora kwam ik aan de Gentse Universiteit. Ik zou dokter worden. Alras werd ik er mij echter innerlijk van bewust dat deze beroepskeuze een vergissing was. Het vergde een werkelijke inspanning van al de geestelijke krachten in mij om de massa exacte wetenschappen der kandidatuur in natuur- en geneeskunde te doorworstelen. Er stak meer van een dichter in mij dan van een dokter! Ik dacht er dan ook ernstig aan over te gaan naar de faculteit van wijsbegeerte en letteren, toen ik begin ’35 ernstig ziek werd. Geweldige pijnen in het achterhoofd en later ook nog in den rug bezorgden mij een verplichte rustpoos van een jaar. Ofschoon nooit eigenlijk ziek geweest zijnde was ik van jongs af aan toch bijna bestendig in behandeling geweest wegens een sterk gebrek aan kalkvorming in het beenderstelsel. Ik had veel aan lichte sport gedaan, zware physische inspanningen had ik echter nooit kunnen leveren. Het besef van deze – vermeende of werkelijke – lichamelijke inferioriteit had voor gevolg – ik werd er mij pas jaren later van bewust – dat ik mij met een meer dan normale ijver ging toeleggen om op een ander plan te recupereren wat ik op het zuiver physische te kort schoot.
Tijdens deze opgelegde rustperiode begon ik er ernstig aan te denken mij in de joernalistiek te werpen. Met verscheidene bekenden, o.a. met J. Van Severen, die ik in Knocke ontmoette en met Bert D’Haese, te toenmalige Vlaamsnationale senator uit Aalst e.a. besprak ik mijn voornemen. Zonder mij de joernalistiek positief af te raden, trokken beide eerstgenoemden toch mijn aandacht op de militaire carrière: “Wij hebben Vlaamse officieren nodig!”. Deze aanduiding was mij niet onsympathiek, toch wou ik deze maal voorzichtig zijn en een tweede vergissing voorkomen. Ik besloot derhalve mijn militietermijn als een proeftijd te beschouwen.


Wordt vervolgd

Bron: A.R.A. genadedossiers T 552 doos 574 dossier 82.208
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)

Gebruikersavatar
Alostum
Site Admin
Berichten: 13272
Lid geworden op: 14 Mei 2014, 15:27
Locatie: Aalst

Tack Frans - c.v.

Berichtdoor Alostum » 19 Okt 2024, 23:31

DE MILITAIRE CARRIERE

Op 14 oktober 1936 werd ik ingelijfd in de schoolkompanie van het 7.Linieregiment. al dadelijk viel het mij op dat de beroepsofficier, zoals ik hem nu van dichtbij leerde kennen, in genendele de ijzerbijter en sabelsleper was waarvoor hij in Vlaamse burgermiddens algemeen gehouden werd. Naast enkele schaarse uitzonderingen, die min of meer de voornoemde caricatuur benaderden, trof ik voor het merendeel heel gewone mensen aan, sommigen zelfs maakten op mij den indruk van echte “bourgeois cossus”. Haast bij allen vond ik een waarachtige wil tot goed doen. Sommige officieren, vooral onder de jongeren, gaven mij zelfs den indruk zeer veel begrip te hebben voor de noden van het volk en daarenboven absoluut niet vijandig te staan tegenover opvattingen die ik in dit milieu voor niet leefbaar gehouden had.
Het bestendige leven in de vrije lucht, de dril, de joviale kameraadschap, kortom het militaire leven in zijn geheel, werden mij met de dag meer vertrouwd. Op het einde van mijn diensttijd melde ik mij dan ook aan voor de School voor Kandidaat-Onderluitenants der Infanterie te Namen. Aanvankelijk had ik ook hier beroep te doen op al mijn wilskracht om de dorre wetenschappelijke vakken te verwerken. Ik vond echter een dankbaar tegengewicht in de studie der tactiek en der militaire geschiedenis. Toch was het met een zucht van verlichting dat ik in Juni 1939, als adjudant-kandidaat-onderluitenant de schooldeur achter mij dichtklapte. Eindelijk het volle leven… Ik werd aangeduid als pelotonoverste in de 3.Komp. van het 11.Linieregiment, gekazerneerd te Leopoldsburg. Pas in mijn nieuw milieu ingewerkt, wordt de mobilisatie uitgeroepen. Overplaatsing naar de 3.Komp. van het 20.Linieregiment. de kompaniekommandant was een geneesheer, reserveluitenant der infanterie. Het lag voor de hand dat in feite al het werk van de kompaniekommandant op de schouders zou rusten van de enige kandidaat actieve officier der eenheid. Met een pointilleuse bataljonskommandant als de toenmalige majoor Van Coppenolle, en met als soldaten niets anders dan Limburgers werdopgeroepenen, wier mentaliteit mij als Oost-Vlaming, volslagen vreemd was, was het daar heus geen senecuur! Toch kreeg ik de wagen aan ’t rollen. Ik ging helemaal op in mijn taak. Einde November kwam de bekroning: de eerste gouden ster!
Ik geloof dat er weinig jonge onderluitenants met heiliger ernst hun officierseed heb afgelegd dan ik deed op 11 November ’39 te Tilff. Ik was mij ten volle bewust van de zware taak die ik aanvaardde. Vlaming, Groot-Nederlander! Ik was het ten volle gebleven, geen gelegenheid had ik verzuimd om bij mijn jongens de eigen volksaard gaaf te houden. Belgisch officier! Ik was het in alle loyaliteit, ik was het des te meer daar mijn gevoelens ten overstaan van België niet in het minst gebaseerd waren op gevoelsmotieven. Alleen de koele rede had er mij toe gebracht België als het vaderland, of liever als de “staatse vorm van het vaderland” te leren zien. Dietser was ik met mijn hart en met mijn bloed, Belgisch officier met mijn verstand. Deze twee waren geen onverenigbare antihesen, ze waren de twee op mekaar inwerkende polen van een geheel: mijn officierschap!
Geen ogenblik had ik mij de hardheid ontveinsd van de strijd die ik te voeren zou hebben om mij zelf te blijven: trouw aan mijn volk, trouw aan den staat. Als lichtend voorbeeld had ik mij de figuur genomen van Lt. Juul De Winde, burgerjongen als ik, dapper officier die in alle eenvoud zijn veilige plaatsje aan een divisiestaf opgaf om op het beslissende moment, bij de doorbraak van Westrozebeke, te gaan sneuvelen aan het hoofd van zijn kompanie Karabiniers. Menigmaal was ik ter vrome pelgrimagie naar zijn graf getrokken en op dat graf had ik mijn hart te luisteren gelegd aan het zijne… Wijl ik de woorden van mijn officierseed uitsprak daverde het in mij: “Worden als De Winde!”. De hardheid van de strijd schrikte mij niet af, het was mijn hoogste wens mee te werken om mijn volk groot en weerbaar te maken en tevens als dienend element van den staat, bouwsteen te zijn voor het welige huis der toekomst van dat volk. In het staal van de sabel die ik bij mijn bevordering tot onderluitenant, van mijn verloofde ontving stond aan de ene zijde gegrift “Voor Vorst en Vaderland” aan de andere zijde “Den Volke getrouw!”. Het was de synthese van mijn hele bestreven.
Op 30 Januari 1940 trad ik in het huwelijk met mej. Simonne Mestdagh uit Dendermonde. Ik voelde een stukje eeuwigheid in mijn hard gloeien! Zelve zou ik meesmeden aan de eindeloze keten van geslachten die een volk waarlijk volk maken. Mijn eigen bloed en mijn eigen gedachten en bestrevingen zouden voortgedragen worden in een nieuw geslacht! Ik voelde mij een jonge god!
Met gloeiende ijver keerde ik naar mijn eenheid terug, ik voelde mij opeens veel dichter bij mijn soldaten en op sommige ogenblikken betrapte ik mij op “vaderlijke gevoelens” tegenover mijn jongens… ik was gelukkig!
10 Mei 1940! Leopoldsburg! Oorlog! Een vliemende pijn aan mijn hart. Duitsland, de vijand? Is het mogelijk! Ik koesterde grote bewondering voor de realisaties der autoritaire staatssystemen. Als bij iemand in doodsangst, flitste het al door mijn geest: De Duitsers – Germanen – de Activisten – de IJzerjongens – Dietsland – verwantschap van politieke ideeën. Maar onmiddellijk antwoordde de koele rede: “Ge zijt officier! Duitsland is de aanvaller! Nicht raisoniren! Einden als een soldaat!
Ik ben de oorlog ingetreden, niet lijk ik het mij gedroomd had met een lied op de lippen, een glazige dageraad tegemoet en de vijand vóór mij… Het werd helemaal anders. Naast veel onbekend gebleven heldendom zag ik ook veel kleinheid en dit laatste niet altijd bedreven door de kleinsten. De eerste avond, het was te Sichem, werd ik op de bevelpost van het Bataljon geroepen. Het bataljon moest een officier-patroeljeur leveren, men zou “lotje trekken!” Als jongste actieve officier eiste ik de taak voor mij op… de langste gezichten werden bolrond! Klein!
18 dagen lang ben ik patroeljeur gebleven, een beetje kogels rond de oren, een paar krijgsgevangenen, een paar van mijn jongens gekwetst, alle dagen een beetje inlichtingen over een vijand die overal tegelijk was en één grote moeheid. Dat was mijn oorlog, de oorlog van iemand die gedroomd had een tweede De Winde te worden!
28 Mei 1940 “Uitgeput door een ononderbroken strijd…” luidde de laatste boodschap van de Koning. Ik was het in de volste zin, uitgeput, leeg… Een citatie op het regimentsdagorder was mij een wrange balsem op een pijnlijke ziel… Waartoe had het gediend?
Na de capitulatie kreeg mijn eenheid bevel zich te begeven naar Sleydinghe bij Gent. Door een wonder toeval ontmoette ik er mijn vrouw. De soldaten en reserveofficieren zouden in marsj gezet worden naar hunne haardsteden, alleen de actieve officieren zouden in krijgsgevangenschap naar Duitsland gaan. Zonder mij te verwittigen wist mijn vrouw, door bemiddeling van bekenden een “Freilassungsschein” voor mij te bekomen. Stralend kwam ze mij het papiertje tonen. Ze zou mij behouden! Ik heb haar toen diep in de ogen gekeken: “men Poesken, ik ben actief officier en ik moet solidair zijn met mijn kameraden, als er zijn die hun plicht niet gedaan hebben of niet ten volle dan verandert dit nog niets aan mijn geval. Ik zal in ieder geval tot het uiterste gaan.” Het dappere kind begreep mij, doorheen haar traantjes probeerde ze te lachen: “Doe uw plicht jongen, ik zal op je wachten.” Meer niet. Zo handelde een Vlaamse officiersvrouw. Ik was fier op mijn vrouw.


Wordt vervolgd

Bron: A.R.A. genadedossiers T 552 doos 574 dossier 82.208
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)

Gebruikersavatar
Alostum
Site Admin
Berichten: 13272
Lid geworden op: 14 Mei 2014, 15:27
Locatie: Aalst

Tack Frans - c.v.

Berichtdoor Alostum » 20 Okt 2024, 10:57

DE “COMMISSION BREYNE”

Op 18 Oogst 1940 – mijn verjaardag – werd ik op de Lagerkommandantur geroepen bij een heer die zich voorstelde als Prof. Dr. R. Breyne der Auslanduniversität Berlin, neef van E.H. Cyr. Verschaeve, oud-activist en sedert 1925 van Duitse nationaliteit. Hij verklaarde mij, door het O.K.W. belast te zijn met het recenseren der “VOLKSTUMZUGEHORIGKEIT” der officieren in Tibor. Hij vroeg mij hem behulpzaam te willen zijn bij het administratief gedeelte van zijn taak. Op mijn vraag om nadere uitleg vernam ik dat het hier ging om eenzelfde telling als reeds geschied was in Soest, onder leiding van dhr. Servaes en met medewerking van een twintigtal officieren. Ik zag er dan ook geen bezwaar in mijn medewerking te verlenen, te meer daar er misschien mogelijkheid zou zijn enkele collega’s te helpen. Een vijftal andere officieren zegden eveneens hun medewerking toe. Er werd als volgt te werk gegaan: iedere officier ontving een vragenlijst betreffende geboorte- en woonplaats, afstamming, taalkennis en voertaal. Na invulling der vragenlijsten moesten de officieren zich aanbieden bij dhr. Breyne die enkele bijkomende vragen stelde en zijn beslissing op de vragenlijst aantekende. Mijn taak bestond er in de vragenlijsten in drie kategorien te rangschikken: Vlamingen, Walen, Volksduitsers. De andere officieren brachten deze gegevens over op definitieve lijsten zoals dit in Soest gebeurd was. Een Het aantal dergenen die zich Vlaming noemden was opvallend hoog. Het feit dat er in het kamp verteld werd dat de Vlamingen zeer kortelings zouden gerepatrieerd worden, was hieraan waarschijnlijk niet vreemd. In elk geval, verre van deze neiging om “Vlaming te worden” tegen te gaan had ik de indruk dat dhr. Breyne deze eerder bevorderde; het volstond een Vlaamse grootvader of grootmoeder te hebben om op de Vlaamse lijst te geraken. Wie echter de uitvinder is van deze nooit-bestaan-hebbende “Commission Breyne” weet ik niet, het staat echter vast dat vanaf dit moment de wrijving tussen Vlaamse en Waalse officieren in hoge mate toenam. Waarom?... Misschien omdat een groot man niet graag in kamerrok gezien wordt door een kleine…?


Wordt vervolgd

Bron: A.R.A. genadedossiers T 552 doos 574 dossier 82.208
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)

Gebruikersavatar
Alostum
Site Admin
Berichten: 13272
Lid geworden op: 14 Mei 2014, 15:27
Locatie: Aalst

Tack Frans - c.v.

Berichtdoor Alostum » 20 Okt 2024, 14:57

DE LT. DEWINDEKRING

Nog tijdens de periode van de Breyne-ondervragingen ontstonden een hele reeks kleine en minder kleine incidenten. Bij enkele ervan was ik persoonlijk betrokken en éénmaal zelfs was de Belgische kampoverheid genoodzaakt tussen te komen. Deze stelde mij trouwens volledig in het gelijk en mijn tegenspreker werd verzocht in ’t publiek verontschuldigingen aan te bieden, van welke gelegenheid ik gebruik maakte om, eveneens in ’t publiek, een oproep te doen tot waarachtige solidariteit onder eerbiediging van elkanders opvattingen. “Wat ons bindt is sterker dan wat ons scheidt!” was mijn slotwoord.
Enkele dagen na de Breyne-ondervragingen werden de Walen en de Vlamingen van elkaar gescheiden in afzonderlijke blokken. Van verdere scheidingsmaatregelen was er echter geen sprake.
Ondertussen werden de vergaderingen van het kringetje der Vlaams-bewuste officieren steeds drukker bijgewoond. Naar het voorbeeld der andere kringen werd besloten het ding in een vaste vorm te gieten.
Vooraf werd naar een naam gezocht. Verschillende voorstellen vonden geen algemene instemming, tot ik zelf de naam “Lt. De Windekring” voorop stelde. Algemene instemming! De statuten, waarvan het eerste artikel de absolute trouw aan de Koning inhield, terwijl de andere de doelstelling van de kring: tegemoet komen aan de behoefte van eigen Vlaams leven en bevordering der eigen Nederlandse kultuur, behandelden, werden aan de Belgische kampoverheid voorgelegd en door deze goedgekeurd. De officiele stichtingsvergadering zou doorgaan op 28 September, verjaardag van de heldendood van Lt. Juul De Winde, ik zelf werd aangezocht de herdenkingsrede te houden. Ik deed het met volle overgave.
Typisch was wel dat bij de opstelling der statuten er nagenoeg algemene oppositie was tegen het aanduiden van een bestuur. Men zou een “leider” aanstellen! Spontaan uiting van een latent heimwee naar een krachtige bestuursvorm?
Het ledenaantal steeg voortdurend. Van 20 werden het er weldra 80… 100! Ook onder de oudere officieren die zich aanvankelijk afzijdig gehouden hadden ontstond belangstelling. Tot op zeker ogenblik de leider een reeks besprekingen aankondigde over de “25 punten van het nationaal-socialisme”. In de geest van de leider ging het alleen om een studie en geenszins om een stellingname voor of tegen. Dit was ook de mening van het merendeel der leden. Deze eerlijke bedoeling werd echter betwist door een minderheid, vooral nieuw-bijgekomenen die sterk beïnvloed werden door niet-leden. Het gevolg was een golf van ontslagnamen. De dissidenten zouden zelfs overgaan tot de stichting van een tegenkring: “De Oude Aap”. Deze dissidentie werkte op de oude leden als een rode lap op een stier. Obstinatie aan beide kanten. De De Windekring dreef de studie der 25 punten verder door, aanvankelijk om prestigeredenen, later met werkelijke interesse. Het documentatiemateriaal werd aangekocht in de officiële cantine waar de NSDAP-literatuur veel aftrok vond, ook onder de niet-kringleden die veruit de grote meerderheid der kampbevolking uitmaakte. Om het bestaan van de Kring niet in gevaar te brengen en ook om de aanwerving van nieuwe leden niet in den weg te staan trad de eerste leider af, hij werd vervangen door een andere officier, met meer soepele eigenschappen, die echter dezelfde lijn doortrok. De kloof tussen de kringleden en de andere officieren werd met den dag dieper. De bruggen zouden echter definitief opgeblazen worden naar aanleiding van wat men later genoemd heeft “het incident Verhulst”. Deze officier was de leider van de dissidentiekring. Hij zou een spreekbeurt houden tegen de Lt. De Windekring. Beinvloed door de steeds stijgende animositeit besloot de leider deze spreekbeurt onmogelijk te maken door het uitschakelen van de spreker. Een viertal officieren, waaronder ik, werden belast Kdt. Verhulst in het bureel van de Vlaamse Kampkommandant te houden voor den duur der spreekbeurt, zegge ongev. 2 uur. Ondertussen begaf de leider zich naar de voordrachtzaal en maakte aldaar de redenen bekend waarom de voordracht niet zou gehouden worden: de Lt. De Windekring, erkend door de Belgische kampoverheid als studie- en ontspanningskring voor de Vlaamse officieren kon het bestaan van een tweede kring die er duidelijk op gericht was, dezes werking tegen te gaan niet toelaten. Derhalve had hij, de leider van de Lt. De Windekring, besloten dat de geplande vergadering van “De Oude Aap” niet zou doorgaan. De nodige uitvoeringsmaatregelen daartoe waren reeds getroffen.
Deze mededeling verwekte algemene consternatie. Men dacht aanvankelijk dat Kdt. Verhulst door de Duitsers was aangehouden, later zou blijken dat de Duitsers van het hele opzet niets hadden afgeweten en het zelfs ten strengste afkeurden. Dit incident bracht de definitieve breuk. Wij werden beschuldigd van muiterij. De Belgische kampoverheid diende klacht in bij de Duitsers tegen de daders van de vrijheidsberoving. De Duitsers belasten de Belgische kampoverheid met een onderzoek. De beroering in het kamp was geweldig. Van koele rede was geen sprake meer, in beide kampen waren de gemoederen tot het uiterste geprikkeld. Midden dit onderzoek kwam een afvaardiging van het O.K.W. in het kamp aan. Verontwaardiging bij de Duitse Lagerführung! – Tijdens het vooronderzoek van mijn zaak door het Krijgsgerecht van Antwerpen, zou ik vernemen dat de Duitse tolk, Sonderführer Marsian, tegen alle verbod van de plaatselijke Führung in, regelmatig het O.K.W. op de hoogte hield van wat er in Tibor gebeurde. - De afgevaardigde van het O.K.W. ondervroeg verscheidene officieren uit de beide kampen, o.a. ook mij. Een beslissing in de muiterijaangelegenheid bleef uit. Enkele weken later, rond half-December werden onverwachts 120 officieren en een paar Volksduitsers (op enkele uitzonderingen na, alle leden van de Kring, die ondertussen weer tot 80 gestegen was en een vijftigtal niet-leden). De aankondiging van dit vertrek bracht een zekere toenadering teweeg. Men dacht algemeen aan een aanvang der langverwachte repatriëring; de gemoederen werden milder gestemd. De “vertrekkers” werden door de “achterblijvers” met een massa boodschappen “voor thuis” belast.
Ik persoonlijk had er een twintigtal te noteren, die lang niet alle van “dikke vrienden” van mij afkomstig waren. Alle incidenten schenen vergeten… de vrijheidszonne lachtte…!


Wordt vervolgd

Bron: A.R.A. genadedossiers T 552 doos 574 dossier 82.208
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)

Gebruikersavatar
Alostum
Site Admin
Berichten: 13272
Lid geworden op: 14 Mei 2014, 15:27
Locatie: Aalst

Tack Frans - c.v.

Berichtdoor Alostum » 20 Okt 2024, 17:35

LUCKENWALDE

In het station vernamen wij dat de reis NIET huistoe ging maar wel naar Luckenwalde, een klein kamp op 40 km. Bezuiden Berlijn.
Omtrent dat Luckenwalde is later een hele mythus geweven. De werkelijkheid is echter zeer nuchter: een oud kamp van de Duitse Arbeidsdienst, houten barakken, veel minder confort dan in Tibor, het eten aanvankelijk veel slechter dan in Tibor, zou echter verbeteren toen we, zoals in Tibor de keuken zelf te beheren kregen, briefwisseling, paketten en appéls zoals in Tibor, prikkeldraad, miradors en bewaking idem. Daarbij in alle lokalen een onverdragelijke creosolgeur – men had bij onze aankomst het kamp ten gronde moeten ontsmetten na het vertrek der Fransen die er voor ons gelogeerd hadden – Dat was Tibor (*) (sic) bij onze aankomst. Bij mijn vertrek einde Mei 41 zou er behalve het eten, niet veel veranderd zijn. De enige verandering en deze was dan ook grondig: we voelden ons eindelijk vrij van de beknelling bestendig door eigen landgenoten, medeofficieren, kwaadwillig in ’t oog te worden gehouden. We konden weer vrij ademen. Het verkeerd interpreteren van het minste initiatief had eindelijk een einde genomen. Het bestendig bedacht zijn op verweer was uit. We konden opbouwen.
De Kring zette zijn gewone activiteit voort. Het kamp stond onder het bevel van een Duitse Oberst (zoals in Tibor), als Belgisch kampkommandant werd de hoogste officier in graad (een majoor) aangeduid. Niemand werd verplicht tot de kring toe te treden; na enkele weken nochtans waren nog slechts enkele uitzonderingen geen lid. Ook uit andere kampen kwamen officieren toe. Onder deze laatste bevond zich een Lt. Kolonel. Onmiddellijk werd de majoor die tot dan toe Belgisch kampkommandant geweest was ontheven van zijn kommando dat aan de hoogste dienstgraad overgemaakt werd. Wat er ook beweerd moge geworden zijn, in Luckewalde werd de internationale reglementering de krijgsgevangenkampen strikt toegepast. Er was echter geen dokter of geen aalmoezenier in het kamp. De geneeskundige zorgen werden verstrekt door een Duits Sanitäter. ’s Zondags en op de feestdagen kwam een burgerlijk Duits R.K. priester de goddelijke diensten verrichten. Hij werd bezoldigd door de krijgsgevangen officieren zelf. Het is van zelfsprekend dat in een zo klein kamp waar bijna alle kampbewoners dan nog lid waren van de Lt. De Windekring, deze kring een steeds groeiende activiteit aan de dag legde en dat deze activiteit weldra practisch het hele kampleven beheerste. Het was een publiek geheim dat enkele niet-leden zorgvuldig nota namen van al wat in het kamp gebeurde, organisatorische maatregelen, voordrachten en spreekbeurten, uitlatingen van een of ander lid, enz… Nooit werd deze “verzamelaars van inlichtingen” enige moeilijkheid bereid. In Luckenwalde kon iedereen zich vrij bezig houden met wat hem beliefde. Het bijwonen der vergaderingen was voor de leden in zoverre verplichtend, dat ze na enkele onverontschuldigde afwezigheden door de leider ontboden en door hem ondervraagd werden nopens de motieven hunner afwezigheid. Het stond iedereen vrij ontslag in te dienen.
Op zeker ogenblik wou de leider evenwel het lidmaatschap verplichtend maken voor al de kampbewoners. Hiertegen ontstond een zodanige oppositie vanwege de leden dat de leider ontslag indiende – na een hoogoplopend debat – Er werd een nieuwe leider, de derde sedert het ontstaan van de Kring, verkozen. Gedurende al die tijd hield ik mij persoonlijk bezig met een aantal sociale vraagstukken en vooral met een vergelijkende studie van de pauselijke encyclieken Rerum Novarum en Qudragesimo Anno met de sociale theorieën van het nationaalsocialisme. Over dit laatste onderwerp hield ik dan ook een spreekbeurt waarvan de tekst berust in mijn gerechtelijk dossier. Verders deed de leider herhaaldelijk beroep op mij voor het houden van korte toespraken bij kleine feestelijkheden, herdenkingsdagen, enz…, zulks wegens de mij aangeboren dynamische manier van spreken, méér dan om de werkelijke inhoud van de spreekbeurten.
Het was ook te Luckenwalde dat ik op een bepaald ogenblik een totale zenuwinzinking kende. Een ogenblik dacht men er zelfs aan mij in een sanatorium onder te brengen. Ik kwam de crisis te boven en kon begin April mijn gewone bezigheden hervatten. De enige bronnen van inlichtingen uit het vaderland, waren de dagbladen uit België, die in alle kampen verspreid werden en de briefwisseling met onze families. Uit deze schaarse inlichtingen leidden we af dat er in het vaderland een groot gebrek was aan durvende en doelbewuste jonge elementen. Het was ons duidelijk dat er groot gevaar bestond dat een zwerm onbevoegden, alleen tut op persoonlijk gewin, zich van de kommandoposten in ’s landsbestuur zouden meester maken. De Duitsers verzekerden ons bestendig dat er in Brussel gewerkt werd aan een plan om ons, met het meeste rendement voor het heil van het land, aan het werk te stellen. Op dit ogenblik waren we volledig te goeder trouw ten opzichte van de Duitsers. We hadden de “theorie” bestudeerd, we hadden “de mensen” leren kennen en we hadden ook kennis gemaakt met enkele practische “realisaties” van het systeem, o.a. tijdens een uitstap naar Berlijn waar een zestal onder ons, waaronder ik zelf, aan deel genomen hadden. Het onderhoud van Berchtesgaden was ons eveneens ter kennis gebracht – natuurlijk in Duitse versie –
Voor ons was de toestand aldus: Duitsland domineert de grote helft van Europa. De oorlog loopt uit op een compromisvrede die aan Duitsland de hegemonie schenkt over Europa. Voor ons komt het er op aan een apparaat klaar te hebben dat de stem van Ons land kan laten horen op het beslissend colloquium waarop de nieuwordening van Europa zal geregeld worden, deze “wacht bij de macht” op te bouwen is de taak van de jonge officier.
Natuurlijk was ook de handige Duitse propaganda, vooral de anti-Engelse, niet zonder invloed op ons gebleven. Onbetwist zagen we de zaken van ONS land door een Duitse bril. Engeland en het communisme (**) waren de buitenlandse vijanden, een corrupt partijwezen – waar we de zogezegde nieuwe-ordebewegingen, in hun vorm van 40-41 niet uitsloten – waren de binnenlandse vijanden. Het heil van het land zagen we in: een sterk gezag op binnenlands gebied met een zo ver mogelijk doorgedreven culturele autonomie voor beide volksgroepen en een buitenlands beleid in eenklank met de belangen van een verenigd Europa.
Om dit toekomstbeeld, dat ons het ideaal toescheen ter verwezenlijking van de koninklijke boodschap van 28 Mei 1940: “Vanaf morgen zullen we ons aan het werk zetten om het land uit zijn puinen op te richten!” waren we bereid, waren we ALLEN bereid, de grootste offers te brengen.
We werden met den dag meer bezeten door een koorts om aan het werk te schieten, we moesten iets doen. In deze atmosfeer kwamen de berucht geworden “aanvullende statuten” tot stand. Ik ken de tekst niet meer van deze statuten, ik weet alleen dat hun inhoud neer komt op wat vooraf gaat. Alle leden van de kring ondertekenden geestdriftig deze statuten.
Later is er voor de krijgsraden heftig gediscussieerd ober de “zin” waarin bepaalde officieren deze statuten zouden ondertekend hebben, morele dwang enz… Alles larie! Ieder ondertekenaar werd door de leider volledig vrijgelaten te ondertekenen of niet. De fabeltjes die late uitgevonden werden over zelf-vervalste handtekeningen, over schrik voor represailles enz… houden geen steek. Het pleit trouwens voor de loyauteit van den leider van den Kring dat niemand, noch Belgisch officier noch Duitser ooit een ander exemplaar dan dat wat hij zelf ondertekende te zien kreeg. Waren daar niet de spontane bekentenissen geweest van een groot deel der ondertekenaars, dan ware het nooit mogelijk geweest wie ook, te veroordelen wegens het ondertekenen dezer statuten.
Het feit der ondertekening was niets anders dan een zeer ontactisch toegeven aan een romantische drang. Het eenvoudige erewoord van een officier beteekent practisch méér dan zijn handtekening. Dezelfde tactisch dwaasheid werd trouwens ook – en waarschijnlijk om dezelfde motieven – door sommige weerstandsbewegingen bedreven en… met even noodlottige gevolgen.
Het hoeft dan ook geen betoog dat, toen in de eerste helft van Mei 1941, de leider mededeelde dat door het Ministerie van Binnenlandse Zaken een territoriale troep zou worden opgericht belast met waakopdracht en er zich een zeer groot deel der kampbevolking aanmeldde om deze formatie te encadreren. Ten slotte werden zeven officieren aangeduid door de leider van de Kring. Ik behoorde tot deze zeven. Ik was aangeduid voor de functie van adjudant van den Bataljonsbevelhebber. De afreis gebeurde op 30 Mei onder geleide van de Abwehroffizier van het kamp.
Vooraf ondertekenden wij de gewone formule die ieder ontslagen krijgsgevangene te ondertekenen kreeg en waarbij wij ons verplichten ons te onthouden van iedere “deutsfeindliche Handlung”. Op 31 Mei ’s avonds waren we te Antwerpen. Het was een ontroerend moment toen we na een jaar ballingschap eindelijk weer terug waren… thuis…


(*) Moet Luckenwalde zijn
(**) De communisten werden pas als vijand beschouwd na het verbreken van het niet-aanvalsverdrag tussen Duitsland en Rusland, toen Duitsland op 22 juni 1941 Rusland aanviel, wat het begin markeerde van Operatie Barbarossa

Wordt vervolgd

Bron: A.R.A. genadedossiers T 552 doos 574 dossier 82.208
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)

Gebruikersavatar
Alostum
Site Admin
Berichten: 13272
Lid geworden op: 14 Mei 2014, 15:27
Locatie: Aalst

Tack Frans - c.v.

Berichtdoor Alostum » 21 Okt 2024, 17:51

DE VLAAMSE WACHT

’s Anderendaags werden we naar de Kavalerieschool van Maria-ter-Heide gebracht. Het was er vol van rekruten de nieuwe formatie. Ze droegen uniformen van het Belgisch leger, zonder onderscheidingstekenen. Het kamp stond onder bevel van een Duits majoor, er waren eveneens Duitse officieren en onderofficieren-instructeurs. We zetten grote ogen! De ontvangst was zeer voorkomend. Toen we onze verwondering uitdrukten nopens de aanwezigheid van het Duitse opleidingspersoneel deelde de majoor ons mede dat iemand van het Verbond der Vlaamse Oud-Strijders ons de nodige uitleg zou komen verschaffen. En werkelijk na een half uur werd de aankomst gemeld van dhr. Karel De Feyter, Landelijk secretaris van het Verbond V.O.S. De Duitse officieren trokken zich terug om ons de gelegenheid te geven vrijelijk de zaken te bespreken. Dhr. De Feyter schetste de toestand aldus: “Het was juist dat de oprichting van de troep besloten was door het college van secretarissen-generaal. V.O.S. was met de recrutering belast. Het Verbond had deze opdracht aanvaard met het dubbel doel zoveel mogelijk krijgsgevangenen te doen vrijstellen en anderzijds een groot aantal gedemobiliseerden een eerlijke broodwinning te bezorgen. Toen de recrutering echter buiten verwachting goed slaagde hadden de Duitsers besloten de opleiding van de troep onder Duits bevel te doen geschieden. Hierop had het college besloten zich totaal aan de zaak te desinteresseren. De secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken had nog verder aangedrongen doch tevergeefs. De toestand deed zich thans als volgt voor. Ongeveer 500 recruten, door V.O.S. aangeworven bevinden zich reeds in het centrum, ongeveer 1500 anderen wachten op hun oproeping. Zo de officieren menen niet te kunnen ingaan op de dringende vraag van V.O.S. om deze jongens te encadreren, zullen de Duitsers volledig vrije hand verkrijgen, zowel bij de inzet als bij de opleiding.
De enige kans tot opbouw van een eigen weerbaar korps zou verlopen. Na een urenlange discussie tijdens dewelke het probleem onder alle oogpunten werd beschouwd, besloten de officieren de opdracht te aanvaarden zo de Duitsers zich vooraf verbonden volgende voorwaarden na te leven:
1. De nieuwe formatie draagt de naam “Vlaamse Wacht”, zulks om haar niet-Duits en toch volks karakter te onderstrepen.
2. De kommando- en diensttaal is uitsluitend het Nederlands. Alleen in dienstbetrekkingen met Duitse instanties zullen de staven vanaf het echalon Bataljon en hoger zich van de Duitse taal mogen bedienen.
3. De opleiding geschiedt door Belgisch opleidingspersoneel, onder toezicht van Duitse militairen.
4. Na de opleiding wordt de troep in gesloten formatie van tenminste één Bataljon ter beschikking gesteld van een OFK in het Nederlands-sprekend landsgedeelte onder het bevel van Mil. Bef. i. Belgien u. Nordfrakreich.
5. De Duitse inmenging in deze eenheden beperkt zich tot het aanduiden der wachtobjectieven en de kontrool op de effectieve uitvoering der opdracht. Te dien einde heeft de bezettende autoriteit het recht bij ieder Bataljon één verbindingsofficier aan te duiden. Deze voert geen kommando en heeft alleen een waarnemingsopdracht. Bij het aanduiden der wachtobjectieven zullen de OFK’s zich strikt beperken tot de formule uit het toetredingsformulier “waakopdrachten in het belang van eigen land en volk”.
6. Ieder Bataljon bestaat uit één Staf en drie of meerdere Kompanies.
7. Een verbindingsstaf fungeert als regimentsstaf. De Chef van de verbindingsstaf is tevens korpsoverste van de Vlaamse Wacht. Hij heeft vooral de zorg over de verbinding tussen de eenheden en het in stand houden van het nationaal karakter der formatie.
8. Gedurende het verblijf onder de wapens houden de leden der V.W. op lid te zijn van om het even welke politieke groepering.
9. Een intendantiedienst zal gehecht worden aan de Verbindingsstaf. In afwachting dat technisch geschoold personeel hiertoe gerecruteerd weze zullen de OFK ter wier beschikking de eenheden gesteld worden, zich belasten met de bevoorrading in wapens, munitie, uitrusting, voeding en soldij.
10. Aanwerving, familiale voorzorg enz… worden verzekerd door V.O.S. dat tevens strikt toezicht zal uitoefenen over het effectief toepassen van deze voorwaarden. Een gevolgmachtigde van V.O.S. zal te allen tijde moge tussenkomen bij eventuele geschillen betreffende de toepassing dezer voorwaarden.
Nadat deze voorwaarden ter kennis gebracht waren van de Duitse Kommandnat van het Opleidingscentrum werden ze telefonisch overgemaakt aan Kommandostab/Mil. Bef. die onmiddellijk zijn principiële toezegging gaf.
De uitvoeringsmodaliteiten zouden alter bepaald worden. Onmiddellijk hierop werd aan de officieren een verlof van 24 uren toegestaan om hunne families op te zoeken. Ik trof mijn vrouw te Dendermonde bij haar ouders. Vreugde, echte vreugde om het wederzien. Het brave kind had van niets afgeweten! Toen ik haar vertelde welke taak ik op mij had genomen was haar enige vraag: “En je meent dat het je plicht is? Doe het dan jongen”.
Dat spontane, dat volledige, vertrouwen van mijn vrouw op ieder harde moment van mijn leven heeft mij sterk gemaakt, heeft mij leren doorbijten, ook dan als alles in mij dreigde ineen te storten. Die goeie, sterk vrouw van mij!
Zo ben ik dan de Vlaamse Wacht ingetrokken, vol vertrouwen, doelbewust overtuigd mede te werken aan iets groots, aan iets edels: de weerbaarmaking van een volk. Tijdens de 18 dagen die de veldtocht van 40 geduurd had, had ik proefondervindelijk kunnen vatststellen welk een nefaste invloed het volslagen gebrek aan geestelijke vorming, op de moraal van een strijdende troep kan hebben. Het is niet waar dat de Belgische of meer speciaal – lijk sommigen beweerd hebben – de Vlaamse, soldaat in 40 min dapper geweest is dan zijn tegenstrever – honderden feiten bewijzen het tegenovergestelde – Maar de Belgische soldaat miste het geloof, het geloof in eigen kracht en het geloof in de kracht der zaak die hij te verdedigden had. De Vlaamse soldaat KENDE ZIJN VADERLAND NIET.
Vanaf de prilste jeugd had men hem een nietszeggende opvatting van het vaderland voorgehouden. In hoeveel eenheden van het vooroorlogse leger werd het éne uurtje per week, voorbehouden aan “conférence morale”, ernstig opgevat? Was het geen klassieke gewoonte het in het uurrooster te schakelen op Zaterdagnamiddag tussen 5 en 6, na het bad en het invetten der schoenen, op een uur dat iedereen met “vergunning” was?
Een herhaling van deze trieste ervaring wou ik voorkomen. De troep die wij zouden opbouwen zou een LEVENDE belevenis zijn van het Vaderland, van het levende Vaderland.
Van bij de stichting der Vlaamse Wacht hadden wij al direct te kampen tegen de partij-invloeden. Het VNV schreeuwde moord en brand (natuurlijk niet op de tribuun, maar achter de schermen bij de Duitsers) omdat wij ons op een zuiver militair terrein wilden houden. De redenering der politiekers was: “Wij geven onze beste militanten voor een gewapende organisatie maar wij willen ze behouden voor de partij!”. Ons antwoord: “De besten uit de partij zijn maar juist goed genoeg om het vaderland, het échte, partijloze Vaderland te dienen. Wij laten de weerbaarheid van het land niet halveren nog voor ze geboren is”. Het spreekt van zelf dat een dergelijke taal niet geschikt was om ons de vriendschap der partijmensen te bezorgen. Het zou er niet op verbeteren toen later de DEVLAG naast haar aanvankelijke culturele actie ook een partijpolitieke activiteit ging ontwikkelen. Toen dit laatste gebeurde besloot de leider van de Lt. De Windekring het front tegen de verduitsing te versterken en daartoe de hele Kring in blok bij het VNV, dat tenminste op dit gebied enige waarborg scheen te bieden, aan te sluiten. Na een zestal maanden zou evenwel blijken dat het VNV al evenmin in staat was te weerstaan aan de opbiedingspolitiek der Duitsers, als de andere nieuwe-orde-partijen. De Kring werd dan ook teruggetrokken uit het partijverband.
Keren we echter terug tot de Vlaamse Wacht. De partijinvloeden waarvan in voorgaande parenthesis sprake, waren echter op verre na niet de enige moeilijkheden die we te overwinnen kregen. Met de dag werd het klaarder dat de voorwaarden die de officieren gesteld hadden niet zonder meer zouden toegepast worden. Waar de Verwaltung zeer geneigd was om deze in te willigen kwam er echter een steeds heftiger verzet vanwege de militairen, die de Vlaamse Wacht wilden beschouwen als een “Hilfstruppe” voor hunne eigen opdrachten. Als Adjunkt van den Bataljonskommandant van het I.Bataljon, later in dezelfde functie bij het II.Bataljon en vervolgens als Ordonnans-Officier Z.B.V. (zur Besondere Verwendung) bij de verbindgingsstaf en wervingsofficier had ik ruimschoots gelegenheid mijn steentje bij te dragen in den strijd voor het behoud van het nationaal karakter der Vlaamse Wacht. De moeilijkheden te beschrijven die we te overwinnen hadden om ons vrij te maken en te houden van de bedilzucht der Duitse militairen ligt zeker niet binnen het bestek van deze levensloop. Het volsta dat ik hier alleen vermeld dat ik vanaf de stichting der Vlaamse Wacht zowat het werk gedaan heb van een “meisje voor alle werk”. Conflicten met VNV of DEVLAG: Tack zou ze wel opknappen. Een kompaniekommandant was niet opgewassen tegen locale Duitse inmenging: Tack zou het de Duitsers eens aan ’t verstand gaan brengen. Ondertussen was ik ook belast met de bestendige verbinding met V.O.S. in voorzorgsaangelegenheden. Tussendoor weerden mij ook allerlei organisatorische opdrachten op den rug geschoven. Ik deed het met liefde, ik was overtuigd te werken aan een groots doel. De tegenwerking der Duitse militairen weet ik aan puur onbegrip. Mijn vertrouwen in het systeem was grenzeloos. Telkens men mij de opmerking maakte dat we bedreigd werden door een ernstig gevaar van verduitsing verwees ik naar het woord van de Führer: “Nationalsozialismus ist kein Exportartikel!”.


Wordt vervolgd

Bron: A.R.A. genadedossiers T 552 doos 574 dossier 82.208
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)

Gebruikersavatar
Alostum
Site Admin
Berichten: 13272
Lid geworden op: 14 Mei 2014, 15:27
Locatie: Aalst

Tack Frans - c.v.

Berichtdoor Alostum » 21 Okt 2024, 20:16

Ik geloofde in dat woord. Ik was overtuigd dat er uit het Duitse systeem veel goeds te halen was voor ons volk; datgene wat niet in overeenstemming was met ONZE volksaard hadden we eenvoudig van kant te laten en te vervangen door wat wezenecht van ons was. Zo o.a. de stellingname tegenover het Kristendom. De stellingen van Rosenberg verwierp ik als diametraal tegenover onze Dietse volks-wezenheid staande. Zijn theorie over Bloed en bodemverbondenheid oefende echter grote aantrekking op mij uit. Zo was ik onmerkbaar gekomen tot een gans persoonlijke opvatting van wat ik dacht nationaalsocialisme te zijn. In werkelijkheid was ik er een eeuwigheid van verwijderd. Toen ik mij van dit laatste bewust werd waren alle wegen achter mij opgeblazen. Ik kon natuurlijk ontslag nemen en meer dan eens heb ik er ernstig aan gedacht, maar dan stelde zich weer een ander probleem: Had ik het recht de jongens der Vlaamse Wacht in de steek te laten? In 40 was ik solidair gebleven tot het uiterste. Ook nu zou ik niet deserteren. Ik liet echter de wervingsmachine op uiterst vertraagd rythme lopen. Dit wekte de argwaan der Duitsers, herhaaldelijk werd ik tot de orde geroepen, men wierp mij de astronomische cijfers der Garde Walonne voor de voeten, ik haalde er ongeveer 10 à 20 % van. Van persona grata die ik aanvankelijk geweest was werd ik verdacht van Deutschfeindlichkeit en politische Unzuverlässigkeit. De dienststelle Jungclaus die reeds lang op de loer lag om tastbare bewijzen tegen mij te vinden beschuldigde mij ervan de werving voor de Waffen SS te saboteren. Ik had nml. op een paar spreekbeurten openlijk verklaard dat, naast alle eerbied die ik had voor de persoonlijke moed en daadvaardigheid der Oostfrontstrijders, het mijn vaste overtuiging was dat de plaats van ieder weerbaar Vlaming was: op de barricade vóór de eigen haard. Over de verduitsingspogingen der DEVLAG had ik eveneens openlijk gezegd: “Het bloed zal kruipen waar het niet gaan en kan!”. Resultaat ik werd door de SD aangehouden en opgesloten in de gevangenis van St.Gillis. Na 48 uren werd ik echter, zonder ondervraagd te zijn weer vrijgelaten.
Een paar dagen later werd ik echter uit de verbindingsstaf verwijderd. Ik werd belast met het bevel over een nieuw op te richten kompanie van het IV.Bataljon. Deze periode had mijn zenuwgestel totaal ondermijnd en enkele dagen na mijn overplaatsing diende ik ter verpleging opgenomen in het Feldlazarett Antwerpen. Ik verbleef er twee maand tijdens dewelke ik geopereerd werd van scrophulose der halsklieren. Ik had Magere Hein van heel, heel dichtbij gezien… Tijdens mijn verblijf in het hospitaal was mijne eenheid overgeplaatst naar Leuven. Siberië?
Gedurende mijn bedrijvigheid op de verbindingsstaf had ik het niet altijd heel nauw genomen met de Duitse voorschriften. Waar ik al te erg gehinderd werd dierf ik wel mijn eigen gangetje gaan. Zo b.v. toen de Propaganda-Abteilung mij absoluut een Duits liederboekje wilde opdringen gaf ik eenvoudig een zuiver Nederlands Liederboek voor de Vlaamse Wacht uit, op eigen financieel risico en zonder toelatingsnummer! Het voorwoord van dit boekje is bijgevoegd onder bijlage 2. Ook tegenover mijn vrienden van V.O.S. nam ik geen blad voor de mond. Zo verscheen er op zeker ogenblik een artikeltje dat ik blamerend vond voor de eer van het Belgisch officierenuniform, in het weekblad V.O.S. Onmiddellijk protesteerde ik bij de Landelijke secretaris en bij de Voorzitter; ze zegden mij: “Wel schrijf een antwoord!” Ik deed het (zie bijlage 3).
Deze en dergelijke voorvalletjes waaraan ik toentertijd geen belang hechtte zijn thans echter kenschetsend voor mijn geesteshouding van die tijd. De passiviteit der Duitsers tegenover deze dingen legde ik uit als een loyaal afzijdig blijven van mij. Waar ik de eerste officier geweest was die bevorder werd (tot 1.Luitenant) werd ik 1944 de allerlaatste van mijn collega’s bevorder tot kapitein. Typisch voor de curve der achting die ik vanwege Kdostab genoot!
Ik heb mij noodzakelijkerwijze moeten beperken tot een vaag overzicht van mijn activiteit op de verbindingsstaf. Er ware nog een boekdeel te schrijven over de inwendige evolutie van de staf en de invloeden die er werkten. Er kan ook geen sprake van zijn, op deze plaats hierover breedvoerig uit te weiden; toch meen ik het wenselijk – vooral met het oog op het begrijpelijk maken van sommige mijner latere beslissingen, o.a. bij de beeediging en bij de ontbinding der V.W. in Duitsland – hieromtrent een korte parenthesis te openen.


Wordt vervolgd

Bron: A.R.A. genadedossiers T 552 doos 574 dossier 82.208
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)

Gebruikersavatar
Alostum
Site Admin
Berichten: 13272
Lid geworden op: 14 Mei 2014, 15:27
Locatie: Aalst

Tack Frans - c.v.

Berichtdoor Alostum » 23 Okt 2024, 16:13

DE VERBINDINGSSTAF

Zoals ik reeds vroeger zegde, bracht de daadwerkelijke toepassing der voorwaarden, die door de officeiren in Marie ter Heide gesteld waren, een ganse reeks moeilijkheden met zich. Vooral de maatregelen die er op gericht waren het verband tussen de verschillende eenheden te verstevigen werden hardnekkig door de verschillende OFK bekampt. Iedere OFK-Kommandant wou zijn eigen Vlaams Bataljon bevelen. Vandaar dat de oprichting van een centraal kommando voor de hele Vlaamse Wacht vooral vanwege de onderscheidene OFK sterk bestreden werd. Eens de V.W. opgericht, werd ook de rol der Verwaltung, die bij de voorbereidende werkzaamheden zeer groot geweest was, sterk gereduceerd. De organisatie en kontrole kwam volledig in handen van den Kommandostab des Mil. Bef. i. Belg. U. Nordfr. Abtlg. Z.
In afwachting van de oprichting van een verbindingsstaf nam ik het initiatief tot het regelmatig bijeenroepen (om de 14 dagen) van de kommandanten der verschillende bataljons op den zetel van het verbond V.O.S. In zoverre deze vergaderingen handelden over materiele vraagstukken of zuiver-organisatorische aangelegenheden zat er telkens een afgevaardigde van het Verbond V.O.S. mede aan. De aanwezigheid van deze laatste is ons zeer ten goede gekomen in het geleidelijk veroveren van wat ons vanaf het eerste ogenblik was toegestaan. Herhaaldelijk kwam deze afgevaardigde tussen om geleidelijk en met middelen die wij zelf niet konden gebruiken zonder in te gaan tegen de militaire discipline, de realisatie te bewerkstelligen van wat ons reeds van bij den beginne beloofd was. Een eerste toegeving was dat ik, persoonlijk ontslagen werd uit mijn functie van Adjudant van den Bataljonscommandant II. Ik kreeg de taak van Wervings- en Voorzorgofficier. Om de samenwerkings- met V.O.S. te vergemakkelijken werd mij in het lokaal van V.O.S. een bureel ter beschikking gesteld. Dit werd het embryon van de Verbindingsstaf.
Hals ’42 werd mij door Kdostab Mil. Bef. het aanbod gedaan over te gaan tot de stichting van de zo lang gewenste Korpsstaf. Ik aanvaardde de organisatie der oprichting maar weigerde de leiding van deze staf op mij te nemen. Inderdaad, naar mijn opvatting zou de chef van de verbindingsstaf ook korpsoverste der V.W. zijn. Ik was van oordeel niet over de vereiste technische bekwaamheden te beschikken om een korps te leiden. Ik zette mij derhalve direct aan het uitwerken der organisatorische plans (waarvan ik het schema trouwens reeds lang had voorbereid) en stelde twee kandidaten voor als stafchef. De eerste kandidaat was gekozen om reden van dienstouderdom, de tweede om reden van grotere technische bekwaamheid. Voor mijzelf vroeg ik bevestiging in mijn oude functie, evenwel met dit verschil dat ik zou gehecht worden aan de verbindingsstaf en niet meer rechtstreeks zou afhangen van Kommandostab Z.
Nadat V.O.S. door Kdostab Z geraadpleegd was (zulks op mijn aandringen) werd de tweede kandidaat benoemd. Voor mij zelf kreeg ik eveneens voldoening. Samen met de verbindingsstaf werd ook de lang begeerde intendantiedienst ingericht. Het was een grote overwinning op de OFK’s. De keuze van de nieuwe stafchef bleek geen vergissing te zijn, althans niet op het zuiver militaire terrein. Anders was het gesteld met de politieke oriëntering van de nieuwe stafchef. Tot voor zijn benoeming had hij zich steeds een hardnekkig voorstander getoond van de a-politieke richting die mede door mijn invloed steeds in de V.W. overheersend geweest was. Ofschoon sedert de opheffing van het kamp Luckenwald de Lt. De Windekring nog slechts een kwijnend bestaan had gekend, was er toch nog een bestendig verband blijven bestaan tussen de leider en de officieren van de V.W. Dit contact had er mede toe bijgedragen dat de V.W. doordrongen werd van de geest van de Kring. Met de nieuwe stafchef zou hierin echter verandering komen. Hij begon met zeer nauwe samenwerking te zoeken met de leider van de Kring. Dit scheen aanvankelijk zeer hoopvol. Helaas in plaats dat de leider zijn invloed zou doen gelden was het de stafchef die de leider beïnvloedde, het duurde een hele tijd vooraleer deze ommekeer merkbaar werd. Het werd echter zonneklaar toen onverwacht de stafchef, vergezeld van de kommandant der SS-Führerschule Tölz, een bezoek bracht aan de verschillende eenheden der V.W. en bij deze gelegenheid verschillende jonge officieren en kandidaat-officieren aanzette een “proeftijd” te gaan doormaken te Tölz. ’s Anderendaags protesteerde ik heftig hiertegen. De stafchef bleef totaal onverschillig voor mijn uiteenzetting. Ik was gewoon razend om deze houding die ik eenvoudig “verrad aan de zaak der V.W.” noemde. Iedere dienstgraadafstand uit het oog verliezend (hij was majoor, ik 1.Lt.) slingerde ik hem de vraag in ’t gezicht “of hij vergeten was wie hem op de plaats gebracht had die hij thans bekleedde?”. Als enig antwoord riep hij mij tot de orde. Ik had mijn positie op de staf onmogelijk gemaakt. Van persoon grata werd ik verdachte. De gebeurtenissen zoals verhaald op blz. 20 volgenden mekaar op. Ondertussen gleed de politiek van de verbindingsstaf – waar ik zo veel van verwacht had steeds meer en meer naar de SS-politiek. De ontstemming in het officierenkorps was groot, geleidelijk werden ook de manschappen zich bewust van de verandering der marsjrichting; enkele juichten toe, de meesten wachtten op een signaal der officieren. De weerstand groeide. Toen werd ik ziek. De verbindingsstaf kreeg volledig vrije hand. Op het hoogtepunt van mijn ziekte – men sprak van doodsgevaar – kwam de stafchef mij in het Lazarett bezoeken. Onder aanwending van het beetje kracht dat mij overbleef verzocht ik hem mijn kamer te verlaten… Twee maanden later voerde ik het kommando over een kompanie te Leuven. Als laatste mijner collega’s werd ik tot kapitein bevorderd. Mijn invloed op de staf was tot nul gedevalueerd.
Ik heb mij later dikwijls de vraag gesteld welke de motieven geweest kunnen zijn die de stafchef tot een dergelijke koerswijziging gebracht hebben. Ik heb mij ook nooit kunnen verklaren waarom de leider van de De Windekring zich zonder schijnbare oppositie bij deze veranderde marsjrichting aansloot. De loyauteit en de eerlijke bedoelingen die ik, voor de oprichting van de verbindingsstaf bij deze beide officieren aanwezig wist, verbieden mij te veronderstellen dat persoonlijk arrivisme de hoofddrijfveer bij deze zwenking zou geweest zijn. De echte oorzaak meen ik te vinden in het feit dat het rond die tijd wel klaar geworden was dat het V.N.V. en de volks-georiënteerde richting het pleit bij de Duitsers verloren hadden. De SS-gedachte door de DEVLAG voorgestaan was officieel geconsacreerd. Ik meen dan ook te mogen veronderstellen dat de leider en de stafchef van oordeel geweest zijn dat, aangezien de strijd voor de oorspronkelijke objectieven verloren was, er moest naar gestreefd worden een “politique de présence” te voeren ook bij een SS-overwinning.


Wordt vervolgd

Bron: A.R.A. genadedossiers T 552 doos 574 dossier 82.208
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)

Gebruikersavatar
Alostum
Site Admin
Berichten: 13272
Lid geworden op: 14 Mei 2014, 15:27
Locatie: Aalst

Tack Frans - c.v.

Berichtdoor Alostum » 23 Okt 2024, 17:01

LEUVEN

Nadat ik ontslagen was uit het hospitaal vervoegde ik mij eenheid die ondertussen naar Leuven was overgeplaatst. Opgave der kompanie was het bewaken van het spoorvak Leuven-Hasselt. Nadat ik de eenheid degelijk in handen genomen had kon ik mij weer in verbinding stellen met de andere officieren die ik wist afzijdig te staan tegenover de politiek van de verbindingsstaf. Van de vier bataljonskommandanten waren er drie die mijn mening volledig deelden.
Onder de kompaniekommandanten stond het grootste deel eveneens op mijn hand, bij de peletonsoversten – meestal jong-benoemde officieren – daarentegen maakte de SS-gedachte meer opgeld. In mijn poging tot het reorganiseren van de oppositie tegen de verbindingsstaf werd ik ook sterk gesteund door het Verbond V.O.S. Ik moest echter zeer voorzichtig te werk gaan want de Staf werd regelmatig op de hoogte gehouden van al mijn doen en laten; ieder van mijn verplaatsingen werd direct aan de staf geseind. Het mag dan ook eerder verwonderlijk geacht worden dat ik er desniettegenstaande in slaagde, vooral dank zij de medewerking der bataljonskommandanten, het verzet tegen de nieuwe richting te stijven. Ondertussen verergerde de militaire toestand van Duitsland met de dag. Het werd zonneklaar dat slechts een militair mirakel aan Duitsland de overmacht kon terugschenken. De geallieerde bombardementen op Leuven en Aarschot verplichtten mij al mijn tijd aan mijn eenheid te wijden. Herhaaldelijk werden wachtposten van mijn eenheid gebombardeerd. Ik had verscheidene gekwetsten. Bij het tweede bombardement op Leuven rukte ik met mijn eenheid, althans met het deel dat ik onmiddellijk bij de hand had, nog binst het bombardement uit om de burgerbevolking ter hulp te snellen. Weerom had ik een paar gekwetsten. Om deze hulpverlening ontving ik een dankschrijven van dhr. Prof. Bruynooghe, burgemeester van Leuven.
Bij deze bombardementen werd mijn eigen kazerne tamelijk zwaar beschadigd. Ik kreeg bevel te gaan kantoneren te Rotselaar op het kasteel Heikant. De bewoners, de familie de Wouters d’Oplinter, werden ondergebracht bij de pastoor van het gehucht. Versieringen en meubels die ik bij de onderbrenging van de troep voor overtollig achtte werden ter beschikking der eigenaars gelaten of met dezer toestemming ondergebracht in de kapel die door mij verzegeld werd. Telkens de eigenaars daartoe de wens uitten kregen zij toegang tot deze plaats.


Wordt vervolgd

Bron: A.R.A. genadedossiers T 552 doos 574 dossier 82.208
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)


Terug naar “Collaboratie, repressie en verzet”

Wie is er online

Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers en 0 gasten

Advertentie