VOORWOORD Ik ben geboren in Blantyre-Glasgow (Schotland) op 7 februari 1916. Dit was tijdens de 1ste Wereldoorlog. Op 19 april 1919 is mijn familie terug naar België gekomen in zeer slechte omstandigheden.
Toen ik veertien jaar werd, moest ik de school verlaten om de schilderstiel aan te leren. Dit was midden in de crisisjaren 1930-1939.
Op 28 augustus 1935 werd ik opgeroepen om mijn legerdienst te doen. Mijn eenheid werd de 14de Artillerie - 7de Batterij - 3de Groep - Kazerne Rolin te Etterbeek.
Dit boek draag ik op aan de jeugd, vooral om hen bewust te maken dat de oorlog alleen dood - vernieling en menselijk leed rondzaait en niets, maar dan ook niets oplost.
Ik hoop uit de grond van mijn hart dat zij nooit zo'n onrustige tijden moeten meemaken zoals wij in de bloei van ons leven hebben moeten doorstaan.
Alfons Van Langenhove DE EERSTE MOBILISATIE Het was op een zomeravond in het jaar 1938. De mensen stonden in groepjes te praten over de slechte toestand die er heerste. Het gevaar van een nakende oorlog was reel.
“Ge moet deze avond eens naar de radio luisteren', riep er iemand. “Hitler” spreekt zijn Volk toe, en het wordt rechtstreeks uitgezonden”.
Die avond was het vrij stil op straat. De mensen zaten gekluisterd aan het radiotoestel en probeerden zoveel mogelijk te begrijpen van wat er in de toespraak werd gezegd. Het “Sieg Heil” was niet uit de lucht. Vol enthousiasme juichte het Duitse Volk Hitler toe. “Duitsland moest groter worden. De Duitsers moesten terugkrijgen wat hen na de Eerste Wereldoorlog ontnomen was. Het Nazibewind zou van Europa een ander Europa maken. Duitsland moest geen boter hebben. Wel kanonnen!”
En het begin van de Tweede Wereldoorlog was een feit. Duitsland bezette achtereenvolgens Oostenrijk, Elzas-Lotharingen en het Saargebied. Tijdens de bezetting van deze gebieden werden Hitlers troepen door de plaatselijke bevolking hartelijk begroet. Overal verschenen de Nazivlaggen aan de ramen. Deze beelden werden vertoond in de nieuwsuitzendingen in de bioscoopzalen.
Ondertussen was men in België, Nederland, Frankrijk en Engeland druk bezig zijn grenzen te versterken. In Frankrijk had men de Maginotlinie, terwijl men in Duitsland de Siegfriedlijn had.
Op deze plaatsen waren de meeste troepenbewegingen waar te nemen. Als ik mij goed herinner, was het in augustus 1938.'s Nachts de oproepingsbrieven gebracht. Iedere militair of dienstplichtige moest zo snel mogelijk zijn eenheid vervoegen. Die nacht was iedereen uit bed en van slapen was geen sprake meer.
De mensen kwamen op straat en bespraken de nieuwe toestand.
Zou het dan toch gebeuren? Dreigde er een nieuwe oorlog?
Ik kan mij echter niet meer indenken waar Hitlers troepen op dat ogenblik waren binnengevallen en of er troepenbewegingen aan de Belgische grens waren. Nochtans had Hitler de Onafhankelijkheid van België gegarandeerd. Niemand wist wat er eigenlijk gaande was, maar de mensen beseften dat de toestand heel ernstig was.
De dag brak aan. De opgeroepen jongens trokken in groep of vergezeld van hun familie naar het station. Het was een komisch gezicht, de soldaten van enkele jaren terug in uniform op straat te zien verschijnen. Hun vesten waren aangevreten door de motten. Velen waren uit hun tenue gegroeid en konden amper hun vest dichtknopen. Een paar mannen probeerden dit euvel te verhelpen door middel van een koordje. Sommigen waren in burgerkledij omdat zij niet meer in hun uniform pasten, terwijl anderen hun tenue in een koffertje hadden opgeborgen of onder de arm droegen. Men kan zich voorstellen dat deze optocht tot lachwekkende situaties leidde.
De dag verliep langzaam maar onrustig. Ik was van klas '36 en verwachtte, evenals mijn vrienden, mijn oproepingsbevel in de loop van de dag. Elke keer als er een agent voorbijkwam, dacht ik dat het zover was. Maar telkens was het weer niets. Ik had niet het flauwste benul dat mijn vrienden ondertussen hun oproepingsbrief hadden ontvangen. Alhoewel ik mij van geen enkel kwaad bewust was, werden de buren toch achterdochtig. Telkens ik naar buiten kwam was het weer: “Wel Fons, moet jij nog niet naar het leger?”
Ook mijn ouders kregen steeds dezelfde vraag te horen. Op lange duur wist ik niet meer wat denken. Al mijn vrienden, ook de oudere mannen waren reeds opgeroepen. Ik kon enkel nog de straat op en af lopen en hopen dat mijn oproepingsbevel zo vlug mogelijk kwam. Maar ik werd er doodnerveus van. De tweede nacht deed ik haast geen oog meer dicht. Onrustig lag ik te woelen in bed. Er werd verteld dat de jongens van klas '25 reeds waren opgeroepen. Ik kon nauwelijks nog eten en kreeg er een droge keel van. De hele dag bleef ik aan het radiotoestel gekluisterd om op te hoogte te blijven van de toestand, die er niet rooskleurig uitzag.
De volgende morgen ging ik terug naar het werk. Maar daar stond mij een nieuwe verrassing te wachten. Ik kon helemaal niet aan de slag. De werkgevers hadden de werken stilgelegd bij gebrek aan werkkrachten. De meeste werknemers hadden hun oproepingsbrief ontvangen en hadden hun werk opgezegd. Bijgevolg was ik werkloos. Het enige wat ik kon doen, was wachten.
De mensen begonnen te gissen naar de duurtijd van de mobilisatie. Na een veertiental dagen was de mobilisatieperiode voorbij. Op de radio hoorden wij de eerste berichten. De Britse Eerste Minister Chamberlain had een Niet-Aanvalsverdrag met Hitler ondertekend. Iedereen herademde bij het vernemen van dit nieuws. Vele mensen wisten echter niet dat dit verdrag enkel gold voor deze twee naties, en niet voor België, Nederland en Frankrijk. Alle soldaten keerden naar huis terug, met uitzondering van de Genie, die meermaals werd opgeroepen.
Het grote gevaar was voorlopig geweken, zo dacht men toch.
Maar wij kwamen er bedrogen uit. 1938 liep somber op zijn einde. Zou 1939 ons vrede brengen? Of zouden de tijden somber en uitzichtloos blijven en tot oorlog leiden?
De geruchten vanuit Duitsland over de meetings met Hitler, Goebels, Goering, Himmler en consoorten waren onheilspellend. Op alle huizen waar Joden gehuisvest waren, werd het woord “Jude” en de Davidster geschilderd. De Jodenvervolging werd een steeds erger wordende kwaal.
DE GROTE MOBILISATIE 1939 bracht geen verbetering. De jongens van de Genie werden voortdurend opgeroepen. De werkgelegenheid in de privésector verslechterde gestaag, zodat het leger der werklozen van week tot week groeide. Het weinige werk dat er nog was, moest van dringende aard zijn, zoniet zagen de mensen er het liefst van af.
Ondanks deze donkere periode, was er toch nog hoop voor de talloze werklozen. Minister Hendrix De Man had een plan van arbeid uitgewerkt, teneinde de werkloosheid de kop in te drukken.
De vraag was echter of hij er ook zou in lukken dit plan te realiseren.
De toestand in Duitsland verbeterde er niet op. Hitlers redevoeringen over de toekomst van Europa logen er niet om.
Het was op 26 augustus 1939. Ik was als schilder aan het werk in het Achturenhuis te Denderleeuw. Omstreeks 16 uur zag ik Prosper De Bruin, volksvertegenwoordiger van de Socialistische Partij, uit de trein van Brussel stappen. Hij bemerkte mij en kwam regelrecht naar mij toe. “Dag Fons, ben hij hier aan het werk?” Het gesprek ging terug over de mobilisatie, de oproepingsbrieven en het dreigend gevaar van een nakende oorlog.
“Heb jij je legerdienst al gedaan?” Ik knikte bevestigend. Zijn blik werd heel ernstig. Toen vervolgde hij: “Fons, 't ziet er niet goed uit. Ik heb in Brussel zojuist vernomen dat de toestand heel kritisch geworden is. De Algemene Mobilisatie is uitgeroepen. Alle soldaten vanaf 1930 zullen als eersten onder de wapens moeten. De andere jongens zullen snel volgen.
Als jij je oproepingsbrief nog niet gekregen hebt, zal hij er nu wel bij zijn”. Bij deze laatste woorden groette hij en ging verder.
Onthutst bleef ik hem nastaren. Een benauwd gevoel overviel mij. U er aan toch oorlog komen? Of zou het weer loos alarm zijn?
Gauw beëindigde ik mijn werk en ging naar mijn werkgever Alfons Dumond, die in de Statiestraat woonde. Ik vertelde hem het slechte nieuws. Verward liet hij zich op een stoel neerzakken. “Dat was te verwachten”, zuchtte hij. Wij wisselden een paar woorden over het werk. Toen stond hij op en betaalde mijn loon uit.
“Bedankt Fons, je was een goed werker, maar ook een grappenmaker”. Er verscheen een lach op zijn gezicht. “Maar als er gewerkt moest worden, dan werd er ook gewerkt!” Hij benadrukte zijn woorden. “Laten wij hopen dat deze ellendige toestand vlug voorbij is. Ik wens jou het allerbeste en je bent steeds welkom”.
Hij vergezelde mij tot aan de deur en drukte mij de hand.
Haastig stapte ik naar huis. De mensen stonden in groepjes op straat te praten over de oorlogsverklaring van Hitler aan Frankrijk. Hier en daar pikte ik flarden van gesprekken op. Het ging hem vooral over de Maginotlinie en de Siegfriedlinie waar de strijd het hevigst was.
Bij mijn thuiskomst lag mijn oproepingsbevel al klaar. Mijn ouders waren droevig gestemd. “Fons jongen, ik denk dat er oorlog van komt. Het is te hopen dat ik het verkeerd voor heb”, zie mijn vader triest.
's Avonds ging ik nog even bij mijn verloofde. Bertha schrok niet eens toen ik haar het nieuws vertelde, want zij had het reeds gehoord op de radio. Toch leek zij stiller als anders en die spontane vrolijkheid van haar was totaal verdwenen. Ik sprak over de voorbije dag om het gesprek wat gaande te houden, maar Bertha luisterde stil en gelaten. Het naderende afscheid drukte zwaar op ons beiden. Samen waren wij onzeker en bang voor de toekomst die er zo onheilspellend uitzag.
Toen ik laat op de avond terug thuiskwam, hing mijn soldatenplunje reeds aan de waslijn om de muffe reuk uit te laten waaien.
Die nacht deed ik haast geen oog dicht van de spanningen.
De volgende morgen nam ik afscheid van mijn ouders en ging samen met Bertha naar het station. De trein vertrok tussen 8 en uur. Op het perron was het een droevig schouwspel. Mannen die afscheid namen van vrouw en kinderen, die zich aan de hals van hun vader hadden vastgeklampt.
De trein zette zich in beweging richting Brussel, terwijl de geliefden eenzaam achterbleven op het perron.
Tussen de soldaten heerste er gauw een betere stemming. Men dezelfde gekke toestanden als tijdens de Eerste Mobilisatie.
Vooral het weerzien van oude troepkameraden maakte er pas een gezellige boel van.
Bij onze aankomst te Brussel moesten mijn vrienden en ik ons begeven naar het kantonnement te Stokkel. Op het Renplein stonden de paarden, de kanonnen en andere uitrustingsstukken reeds klaar, aangevoerd door dienstplichtigen.
Wordt vervolgd.