Een onvergetelijke tijd

Moderators: Alostum, david, janlouies

Gebruikersavatar
Alostum
Site Admin
Berichten: 13180
Lid geworden op: 14 Mei 2014, 15:27
Locatie: Aalst

Een onvergetelijke tijd - deel 20

Berichtdoor Alostum » 27 Okt 2024, 09:08

Wat een drukte stond ons op te wachten op de Grote Markt in Veurne! Groepjes mensen stonden druk te praten op het grote plein. Station wachters, soldaten en vluchtelingen drumden en maakten zich gewichtig. Wat was hier toch gaande? Nieuwsgierig stapten wij van onze fiets en liepen op de menigte af. Een paar burgers vertelden ons dat Koning Leopold samen met Franse, Engelse en Belgische officieren een meeting hield op het stadhuis van Veurne om de toestand in België te bespreken. Gilbert en ik reden weer verder. De vele dorpjes en steden die wij toen doorkruisten, kan ik mij moeilijk nog herinneren. Wij reden van hiernaar daar. Overal vroeg ik aan voorbijgaande vluchtelingen, dorpelingen of soldaten of deze soms mensen uit Aalst, Diest of Schaffen hadden gezien. De ene zei van wel, de andere van niet. De enige bekende die ik ontmoette, was Stanislas Martens. Hij zat aan de zijkant van een gracht en deed zich tegoed aan een hele hoop gekookte eieren. Dit was het enige voedsel dat je nog kon kopen aan 1 F het stuk. “Wie we daar hebben!” riep ik verrast. “Wat doe jij hier?... En waar gij jij naartoe?” vroeg ik benieuwd en tevens blij terug een bekend gezicht te zien. “Och Fons, ik weet het niet jongen…ik heb mijn kameraden verloren en dool maar wat rond in de hoop ze terug te vinden”. Wij praatten samen nog wat over vroeger en de oorlogstoestand. Na een tijdje namen wij afscheid om onze tocht verder te zetten. Stanislas bleef eenzaam achter. Onze tocht leidde naar Nieuwpoort. Er heerste een drukte van jewe1ste. Engelse soldaten waren samengedromd in de haven. Die avond vertrok een boot naar Engeland. Gefascineerd en dromerig sloegen wij hen gade.
“Wat denk je ervan om samen met hen de plas over te steken vroeg Gilbert voorzichtig. Verwonderd keek ik hem aan. “Geen slecht idee man, maar laat ons eerst toch nog eens proberen om onze eenheid terug te vinden”, antwoordde ik onzeker. “OK, dat is afgesproken”.
Wij sprongen op onze fiets en reden naar Ieper. Onderweg hoorden wij van een Belgische soldaat vertellen dat een zekere Roeland uit Aalst verpletterd werd door de Engelse tanks. Dit verwonderde mij helemaal niet, want de terugtrekkende Engelsen hadden voor niemand of niets meer oog. Zij reden over alles wat hen in de weg stond, zonder om te kijken.
Een geluk dat de Duitsers op dat ogenblik niet aanvielen, want er zouden honderden slachtoffers zijn gevallen in de Westhoek! Op de markt in Ieper stopten wij even en beraadslaagden wat wij verder zouden doen. Na veel overleg kwamen wij tot een besluit. “Ik ga nog verder zoeken”, antwoordde ik vastberaden. “Indien ik mijn eenheid niet teruggevonden heb, zie ik je deze avond op de Grote Markt van Ieper. Zo kunnen wij samen de boot nemen naar Engeland”. Bij deze laatste woorden drukten wij elkaar de hand en namen afscheid, niet vermoedend dat dit de laatste keer was.
Alleen zette ik mijn tocht verder richting Westrozebeke. Doodmoe kwam ik in het dorpje aan. Ik klopte aan een deur en vroeg de bewoners of ik bij hen wat mocht uitrusten.
De mensen onthaalden mij heel vriendelijk. De vrouw zorgde voor een kom water om mij te wassen. Daarna verdween zij in de keuken om het eten klaar te maken. Na de maaltijd bracht de man mij naar de kamer waar een groot bed stond. Wat een geluk had ik! Dergelijke gastvrijheid kon je ver zoeken.
Op vele plaatsen kreeg je zelfs geen slok water, maar kreeg je verwijtend te horen dat “wij maar beter het water uit het Albertkanaal zouden drinken!”. Overal moesten wij aanhoren dat het onze schuld was dat Nederland de wapenstilstand had aangevraagd, wat helemaal niet waar was. De Duitsers hadden Rotterdam zwaar gebombardeerd. Er waren ontzettend veel slachtoffers gevallen. Duitsland dreigde ermee Rotterdam volledig plat te leggen, indien Nederland zich niet zou overgeven.
Het was nog vroeg in de morgen toen ik wakker werd. Mijn gedachten gingen naar Gilbert. Zou hij op mij gewacht hebben of had hij zijn eenheid teruggevonden? Was hij op weg naar Engeland? God alleen kon het weten... Ik stond vlug op en maakte mij klaar om te vertrekken. Na een woord van dank sprong ik op de fiets om mijn ''Calvarieweg” verder te zetten. Een beetje dromerig keek ik nog even rond. Ik had heimwee naar huis.
Naast het huis bemerkte ik zes Duitse graven, terwijl wat verder een groot kerkhof voor Duitse soldaten lag. Aan de overkant van de steenweg stonden verscheidene bunkers uit de oorlog 14-18. Allerlei gedachten en vragen spookten door mijn hoofd. Zou de grote veldslag terug hier plaats vinden?
In iedere grote stad zoals Poperinge, Kortrijk, Veurne en Ieper, stapte ik naar de plaatselijke Gendarmerie en vroeg een bewijs dat ik op zoek was naar mijn eenheid. Overal kreeg ik hetzelfde liedje te horen: “Als we dit voor iedereen moesten doen, dan zouden we er al duizenden per dag moeten schrijven!”.
Maar ik liet mij niet zo gauw afschudden en hield voet bij stuk. Meestal gaven zij mij het bewijs, al was het tegen hun zin.
Doelloos zwerfde ik rond. Soms werd ik opgeschrikt door luchtaanvallen en moest ik vliegensvlug achter een haag wegduiken of ergens anders dekking zoeken. De aanvallen waren in het algemeen van korte duur en ik kon mijn weg terug verderzetten. Opnieuw dacht ik aan Gilbert. Misschien was ik toch beter naar Ieper teruggekeerd. Wie weet, zat Gilbert al op de boot. Ik had toch afgesproken om mijn ouders weer te zien in Schotland. Ik zat diep verzonken in gedachten...

wordt vervolgd
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)

Gebruikersavatar
Alostum
Site Admin
Berichten: 13180
Lid geworden op: 14 Mei 2014, 15:27
Locatie: Aalst

Een onvergetelijke tijd - deel 21

Berichtdoor Alostum » 27 Okt 2024, 18:44

Op mijn tocht ontmoette ik geheel onverwacht onze luitenantpiloot Luitenaan uit Schaffen. Wat was ik gelukkig een bekend gezicht te zien. In een adem vertelde ik hem wat er allemaal gebeurd was en hoe ik mijn eenheid verloren had. Hij glimlachte en zei: “Uw eenheid is niet ver af. Ik kan u echter niet vertellen waar zij zich juist bevindt. Dat weet ik niet”. Mijn ogen lichtten op. Eindelijk goed nieuws! Ik zou ze wel vlug vinden. Luitenaan vervolgde zijn verhaal: “Nog deze avond vertrek ik naar Engeland met mijn vliegtuig om ginds de strijd voort te zetten”. Ik luisterde gespannen. “Wat gaat er met ons en België gebeuren?”, vroeg ik.
“Daar kan ik u geen antwoord op geven. Laten wij het beste hopen!”, antwoordde hij. Hiermee namen wij afscheid. Het was de laatste keer dat ik Luitenaan heb gezien. Ik heb sindsdien niets meer van hem gehoord.
Een paar kilometer verder lag Zwevezele. Het begon reeds te schemeren. Het was, geloof ik, op 22 mei. In de verte bemerkte ik een groot boerenhof. Met de fiets aan de hand stapte ik over het erf en vroeg aan de herenboer of hij de 14de Artillerie had ontmoet. “Paardenvolk” verduidelijkte ik.
De boer keek mij onderzoekend aan en schudde het hoofd: “Neen, jongeman. Maar deze avond of nog deze nacht verwacht ik paardenvolk dat hier zal komen overnachten”.
“Dit zouden wel eens mijn makkers kunnen zijn”, dacht ik luidop. En waarachtig, op de poort van de grote schuur stond geschreven I4A 9B. III Gr. Dat waren ze. Ik had ze eindelijk gevonden. Zielsgelukkig vleide ik mij in het vers geurende stro. Eindelijk hield mijn zoektocht op.
Maar plots kreeg ik het benauwd. Hoe zouden mijn oversten reageren als ik hen mijn verhaal vertelde? Afwachten was de boodschap. Met gemengde gedachten legde ik mijn hoofd in het malse stro en weldra was ik in diepe slaap.
Midden in de nacht werd ik gewekt door het gekletter van paardenhoeven op het erf. Op hetzelfde ogenblik werd de poort opengeduwd en een gestalte van een man in uniform tekende zich af in het flauwe lichtschijnsel van de maan.
“Wie ligt daar in het stro?” vroeg hij met een norse stem. Ik herkende onmiddellijk de stem van onze kommandant en antwoordde: “Ik, soldaat Van Langenhove Alfons, kommandant”. “Van waar komt u? Komt u binnen een uurtje op het rapport in de keuken van de boerderij”. Zijn stem verried zijn grote achterdocht.
De angst sloeg mij om het hart. Wat stond mij te wachten?
Welke straf zou ik krijgen? Ik was erg onrustig - zou hij mij als deserteur aanzien? In oorlogstijd wist je nooit. Een poosje later stond ik in de keuken. “Wel”, zei hij, ''hoe komt het dat u van de Batterij bent weggeraakt?”,
Ik vertelde mijn verhaal, maar repte met geen woord over dat ik naar Aalst was gefietst. In de plaats daarvan loog ik dat ik op de steenweg naar St.-Niklaas in slaap was gedommeld en niemand mij had gewekt. “Toen ik wakker werd, was iedereen verdwenen”.
Hij keek mij ongelovig aan. Nerveus vervolgde ik mijn verhaal “Ik ben onmiddellijk op zoek gegaan naar de Batterij. Hier bewijzen van de Gendarmeries, waar ik naar mijn eenheid heb gevraagd”. Ik overhandigde hem het stapeltje papieren.
Zijn ogen gleden over de bewijzen. “Zo”, zie hij en bekeek mij heel aandachtig, eerder onderzoekend aan, “U kunt gaan... maar… vertel mij eerst eens hoe de toestand in de Westhoek was?” Was dit een strikvraag? Wou hij soms controleren of ik inderdaad de waarheid sprak?
Gespannen vertelde ik hem mijn belevenissen uit de Westhoek. “Ergens op mijn zoektocht kwam ik voorbij een 14de Artillerie die gemotoriseerd was. Zij bevonden zich in rustpauze en hadden hun tanks en wagens gecamoufleerd tussen de struiken en de lage boompjes aan de rand van een groot bos. Ik ging mij aanmelden bij de luitenant en vroeg ik hij mijn eenheid niet gezien had. De luitenant kon mij echter niet helpen. Hij vroeg of ik mij bij zijn eenheid wilde voegen. Tijdens luchtaanvallen in Eigen-Bilzen was de Batterij volledig uiteengeslagen. Hij had hierbij veel manschappen verloren en nieuwe krachten waren altijd welkom. Ondanks zijn voorstel, besloot ik toch verder te zoeken naar mijn eenheid”.
De kommandant bleef rustig achter de keukentafel zitten met het stapeltje bewijzen in de handen. Plots stond hij recht en zei: “Soldaat Van Langen-hove, ik hoor dat u de waarheid spreekt. Ik raad u wel aan in het vervolg wat meer aandacht te schenken aan onze bevelen en niet meer zo roekeloos te zijn. Het zou wel eens verkeerd kunnen aflopen. De Duitsers zijn heel dichtbij. Ondanks de gespannen toestand, moeten wij steeds paraat zijn om een eventuele aanval te kunnen afslaan. U kunt nu gaan”.
Ik groette hem en verliet de keuken. Ik stapte terug naar de schuur om nog wat te rusten. Soldaat Maton, een jongen uit het Kortrijkse, stond mij op te wachten aan de poort. “Fons, hebt jij die fiets nog nodig?”. “Nee, jong, neem hem maar gerust mee. Hij kan mij geen dienst meer bewijzen!”, antwoordde ik.
“Nou, dan neem ik hem, wel bedankt!”, Met de fiets aan de hand stapte hij over de binnenkoer van het erf. Bij het krieken van de dag was soldaat Maton verdwenen. Hoogstwaarschijnlijk was hij terug naar huis gereden. Wij zouden hem niet meer terugzien.
De kommandant liet ons verzamelen en deelde ons mee dat wij in gevechtslijn moesten gaan. De kanonniers werden in stelling bracht voor de Slag aan de Leie. Een tijdje later stonden wij allemaal klaar en onze tocht naar Meulebeke kon beginnen.
Onze route liep over een smal weggetje tussen weiland en velden. Wij staken de spoorweg naar Tielt over. Aan de afscheiding van de gemeenten Meulebeke en Maria-Lo hield onze eenheid halt bij een verlaten boerderij, waarvan de inwoners waarschijnlijk gevlucht waren. Wij lagen amper zeven tot acht kilometer van onze kanonnen verwijderd, dit om ons, in geval van nood, zo snel mogelijk te kunnen aanspannen en er vandoor te gaan.

wordt vervolgd
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)

Gebruikersavatar
Alostum
Site Admin
Berichten: 13180
Lid geworden op: 14 Mei 2014, 15:27
Locatie: Aalst

Een onvergetelijke tijd - deel 22

Berichtdoor Alostum » 28 Okt 2024, 16:39

Maar zover is het nooit gekomen. De vijand had ons reeds omsingeld.
Buiten het erf waren kuilen gegraven voor het opslaan van de aardappelen. Deze aardappelopslagplaatsen waren bolvormig en stevig afgezet met bakstenen, wat een uitstekende schuilplaats bood tegen de vijand. In één van die kuilen verstopte zich een vrouw uit Lede nabij Aalst, omringd door haar vele kinderen. Plots werden wij beschoten door de Duitse artillerie. De kinderen begonnen angstig te schreien en kropen dichter bij hun moeder. Zij kloegen voortdurend dat zij honger hadden, terwijl hun moeder hen probeerde te sussen.
Ontroerd sloegen wij dit tafereel gade. Ineens werd het stil buiten. Het kanonvuur hield op. Alles leek verraderlijk rustig. Toch wilde ik het erop wagen om wat eten uit onze voorraadwagen te halen. Vlug liep ik naar de wagen die op het erf stond, klom op de kar en nam een doos soldatenkoeken mee. Met het bijltje hakte ik de blikken doos open en deelde de koeken uit aan de kinderen. Zelf nam ik er ook een paar en stopte ze in mijn zak.
Een soldaat kwam ons vertellen dat de vijand teruggeslagen was.
Eén voor één klommen we wij uit onze schuilplaats. In een groepje stonden wij met enige Aalstenaars bij mekaar, waaronder Kamiel Van Belle, Lievens, Remi De Wolf en nog twee andere jongens uit onze streek. Wij praatten over de kritieke toestand in ons land, die ons fel beangstigde. Wat ging er met ons gebeuren? Ook kloegen wij over de schaarste van het drinkwater. Wij hadden allemaal ontzettend veel dorst. Soldaat De Wolf, een machinegeweerschutter uit de 14de Artillerie, viel ons plots in de rede. “Ik weet waar er water is! Ginds in de wei staat een pomp. Ik hoef enkel een paar veldflessen.
Ik haal ons wat water, zodat wij onze dorst kunnen lessen”. Zijn ogen zaten vol pretlichtjes. Totaal verrast keken wij hem aan. “Is dat niet te gevaarlijk, Remie? Pas maar op dat de Duitsers zich daar niet schuilhouden”.

Afbeelding Afbeelding
Doodsprentje van Remie De Wolf (eigen collectie)

Maar Remie was niet van zijn stuk te brengen en voorzichtig liep hij naar de pomp. Na een paar minuten stond hij daar terug met de veldflessen boordevol fris drinkwater. Opgetogen overhandigde hij onze flessen.
Een poosje later verliet hij ons en ging terug naar zijn “mitrailleursnest”. Op dat ogenblik kwam een Stuka in duikvlucht vervaarlijk op ons afgevlogen. Wij lieten ons onmiddellijk op de grond vallen. Soldaat De Wolf begon als een gek op de Stuka te schieten. De Stuka werd getroffen en de piloot moest een noodlanding maken. Remie, zo fier als een pauw, dacht dat hij de Stuka had neergehaald. “Ik ga eens kijken wat ik heb neergeschoten”, zie hij met een groot hart.
“Blijf toch hier, Remie. Dit is waanzin! Blijf daar weg”, riepen wij hem toe, maar er was geen houden aan.
Zo nieuwsgierig als een kind liep hij naar het vijandelijke vliegtuig en de anderen volgden hem. Wij sloegen het hele gedoe vanop veilige afstand gade.
De Duitse piloten werden gevangengenomen en weggevoerd. Het eerste wat de Duitsers zich afvroegen, was door wie zij krijgsgevangen waren genomen, waarop onze soldaten fier antwoordden: “Door de Belgen!”.
Zij grinnikten en zeiden:”Weissen Sie, noch einige Tage und der Krieg ist zu ende. Dann gehen wir alle nach unserer Heimat zurück”. Daar geloofden wij, Belgen, niet in. Dat de toestand heel erg gespannen was, dat konden wij aannemen. Dat voelden wij aan den lijve. Maar dat de oorlog bijna voorbij was en België zich zou overgeven - neen, daar trapten wij niet in.
Wij hadden de vijand toch teruggeslagen over de Leie. Hier zou het wel eens tot een serieuze confrontatie kunnen komen tussen beide fronten.
Vele soldaten uit onze Batterij stonden rond het vliegtuig.
Zij zochten naar één of ander souvenir om achteraf te kunnen opscheppen. Ook Bleuken stond tussen de menigte. Hij had een uurwerk gevonden en liep fier terug naar zijn Belgische makkers, die een eindje verder de gebeurtenis observeerden.
Maar het bleef niet rustig... In de verte tekende zich de vervaarlijke zwerm van oorlogszuchtige Stuka’s af. Zij kwamen recht op het Duitse vliegtuigwrak afgevlogen. Belust op wraak dropten zij hun bommen op het vliegtuig, waar onze Belgische makkers omheen stonden. Totaal verrast door deze plotse aanval stormden onze vrienden in het wilde weg. Het vliegtuig werd volledig vernield door de bommen en sloeg in brand.
Onze veldkok Dooms, die juist een heerlijk soepje met vlees stond te bereiden, keek verschrikt op van zijn soepketel: “Kijk me dat eens aan! Wat een zwart rookgordijn!”.
Een paar kameraden kwamen buiten adem naar ons toegelopen, hun gezicht lijkbleek van afgrijzen en verschikking.
“Verschrikkelijk! Verschrikkelijk!”, riep iemand geschokt. Overal liggen er doden en de gewonden huilen van de pijn. Het is ginds de ene trechter op de andere. Het is een mirakel dat wij het er levend hebben vanaf gebracht”.
Terneergeslagen liet hij zich zakken op de grond, het hoofd steunend tussen de handen.
De aalmoezenier naderde onze groep. Nieuwsgierig, maar met een angstig hart, schaarden wij ons rond hem. “Wat is er ginds allemaal gebeurd?”, vroegen wij.
“Na de aanval ben ik onmiddellijk naar het wrak gegaan om te kijken of er slachtoffers waren. Helaas, er zijn negen jongens gesneuveld en twaalf tot dertien zijn gewond.
Onder de slachtoffers bevonden zich ook soldaten van een andere Batterij. Ook Remie De Wolf is gedood” (*). De geestelijke liet meteen Remies “numéro matricul” zien, dat hij had gedragen rond de pols. “Was hij erg getroffen, aalmoezenier?” wilde ik weten. “Nee, hij zal wel op slag dood zijn geweest door de enorme luchtverplaatsing”. Later zou ik beseffen dat het wel veel erger zou geweest zijn.
Er waren ook drie soldaten uit onze groep gewond geraakt, waarvan ik de namen niet meer herinner.

(*) Volgens de familie vond er een luchtgevecht plaats tussen Britse en Duitse vliegtuigen, waarbij een Duitse piloot een noodlanding maakte in de buurt van Remi's eenheid. Remi ging samen met enkele andere soldaten op weg om de piloot gevangen te nemen. Echter, een Britse piloot zag hen aan voor Duitsers en opende het vuur, waarbij Remi zwaargewond raakte. Hij werd naar de kloosterschool in Marialoop, nabij Tielt, gebracht, waar een geïmproviseerde hulppost was ingericht. Remi overleed daar nog dezelfde dag.

wordt vervolgd
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)

Gebruikersavatar
Alostum
Site Admin
Berichten: 13180
Lid geworden op: 14 Mei 2014, 15:27
Locatie: Aalst

Een onvergetelijke tijd - deel 23

Berichtdoor Alostum » 30 Okt 2024, 08:52

Adjudant Spyuart kwam tot bij ons en deelde ons mee dat de Duitsers de Leie probeerden over te steken. “Maar wij, Belgische soldaten, gaan dit niet zomaar laten gebeuren. Wij zullen terugvechten! Straks zal er een salvo afgevuurd worden door alle kanonnen tesamen. Ook de Franse kanonnen zullen hieraan meewerken. En heel waarschijnlijk nog twee spoorweg-kanonnen. Ik raad jullie ten zeerste aan een twijgje tussen de tanden te steken en jullie oren te beschermen, gezien de enorme luchtverplaatsing en het oorverdovende lawaai dat deze salvo zal teweegbrengen”.
Met ingehouden adem luisterden wij naar zijn woorden. Wat stond ons nu te wachten?
''Wanneer zal dit salvo plaatsvinden?”, vroeg een jongen uit de groep.
“Om 14 uur stipt zullen de eerste bommen afgevuurd worden op de vijand. Laten wij nu allemaal onze uurwerken gelijkzetten”. Wij zetten allen onze horloges op hetzelfde uur en wachtten af… Af en toe viel er een Duitse obus op de kasseistenen of op de spoorweg van Meulebeke-Tielt.
Klokslag 14 uur werd het eerste salvo afgevuurd. Een onheilspellend gebulder brak los. Onze oren deden pijnen de grond daverde vervaarlijk onder onze voeten. Het was gewoon niet te beschrijven. Het was net of de aarde verging. Om de haverklap werden nieuwe bommen afgevuurd. De bomen hadden al hun bladeren verloren door de immense luchtverplaatsing. Nadien werden nog tien schoten snelvuur per kanon afgevuurd.
De moeder en haar kleintjes schreeuwden uit angst, terwijl haar grote kinderen zaten te bidden.
Soldaten uit vreemde regimenten kwamen tussen de regen van kogels en granaten naar ons toegesneld om ons te zeggen dat het onbegonnen werk was, de vijand tegen te houden.
“De Duitsers steken met honderden tegelijk de Leie over. Het is om waanzinnig van te worden!'. Vol doodsangst vluchtten zij verder weg. De Duitsers waren doorgebroken. Steeds meer soldaten vluchtten voor het geweld.
Maar ondanks deze weerzinwekkende slag, konden wij toch nog lachen. Met ons allen zaten wij in de aardappelkuil, die ons, in de mate van het mogelijke, toch enige beschutting bood tegen de vijandelijke obussen. Kamiel Van Belle kwam plots met het nieuws aandraven dat hij zo nodig moest “kakken”. En er was spoed bij! Onze arme Kamiel kreeg er haast een appelflauwte van. Buiten hield het oorverdovende gedonder van het geschut nauwelijks op. Hij kroop van de ene kant naar de andere kant, verwensingen en vloeken te uiten. “Die verdomde Duitsers. Als zij niet vlug ophouden met dat schieten, zal Kamieleken hier wel met een pakske zitten!”, riep hij verwijtend.
Nerveus trok hij reeds zijn ceinturen en vest uit.
En waarachtig, tot groot genoegen van Kamiel, werd het buiten stil.
“Allé Kamiel”, riepen wij. “'t Is het moment! Loop maar rap naar de W.C. We zullen je dekken'. Kamiel sprong als een wilde de aardappelkuil uit en sprintte naar het W.C.-huisje, dat een eindje verderop stond, naast de stallingen.
In zijn vlucht liet hij zijn bretellen zakken en verdween in het kotje. Een paar ogenblikken later ontplofte een obus op de kasseien, een paar meter van het W.C.-huisje verwijderd. Door de ontploffing vlogen de dakpannen van het huisje er met een ruk af. Kamiel smeet als een razende de deur van de W.C. open en stormde met afgezakte broek naar de kuil.
Wit van schrik sprong hij onze schuilplaats binnen. Of Kamiel verlost was van zijn vervelend pakje, durfde ik niet vragen!
In ieder geval hebben wij hem niet meer naar de W.C. zien gaan. Hij had er waarschijnlijk schoon genoeg van!
Op de vooravond van 25 mei 1940 werden onze wachtposten versterkt. Iedereen kreeg het bevel de hele omgeving nauwlettend in het oog te houden. Het minste verdachte, het minste onraad moest onmiddellijk gemeld worden bij de wachtmeester.
De hele nacht bleef het kalm, buiten een paar fusées, die in de lucht werden afgeschoten en ons in een zee van licht lieten baden. Wij bleven heel stilliggen en mochten niet over en weer lopen.
Wij waren zeer gespannen. Onze zenuwen begaven het bijna.
Vooral de angst voor het onzekere speelde haar parten.
Het was al een paar uurtjes in de morgen, toen ik plots, aan de rand van de weide, achter de spoorweg, de silhouetten van twee Duitse soldaten bemerkte. Dadelijk meldde ik dit bij de wachtmeester en legde mijn geweer in aanslag.
“Niet doen, soldaat Van Langenhove”, zei hij. “Het zou wel eens een voetvolk kunnen zijn!”.
Ik was niet overtuigd en stapte naar mijn kameraden om te vragen of zij niets verdachts hadden opgemerkt bij de weide.
Verwonderd keken zij mij aan en trokken ontkennend de schouders op. “Had ik dan zo slecht gekeken? Ik geloofde het niet”.
Ineens kregen de conducteurs het bevel om in volle galop naar de stukken (kanonnen) te rijden om terug te trekken. De soldaten sprongen op hun paard. Ik klauterde op de munitiewagen waar mijn valies op lag. Vlug reden wij naar de kanonnen. Wat een chaos! De kogels vlogen ons om de oren. Langs alle kanten werden wij beschoten.
“Wat gebeurt er toch”, vroeg ik aan adjudant Spyuart. “Wij worden langs achter ook al aangevallen”.
“'t Is ons voetvolk, soldaat Van Langenhove, dat de vijand op het lijf gelopen is”, antwoordde hij.
“Adjudant, zien zij dan niet dat wij van het Belgische leger zijn?”, riep ik woedend en sprong van de munitiewagen om mij te verstoppen tussen de wagens en de paarden.
Vanuit mijn schuilplaats zag ik hoe Pierpont van zijn paard viel en schreeuwend in elkaar zakte. Vele paarden werden gedood. Ook wachtmeester De Tandt werd getroffen. De paarden sloegen op hol en sleepten de munitiewagens achter zich aan. Vlug zocht ik dekking in een nabijgelegen schuur.
Hier was het nog het veiligst. Kamiel Van Belle kwam ook binnengestormd. Onze kommandant samen met onze onderluitenant kwamen zich ook verstoppen. Zij vertelden ons dat luitenant Clays zwaargewond op het slagveld lag. De kommandant zette de achterpoort van de schuur open, greep mijn karabijn en schoot het hele magazijn leeg in de richting van de vijand. Aan de achterpoort zaten drie soldaten in een driemansputje, het geweer in aanslag voor als de vijand kwam opdagen.
Het werd stil. Buiten het huilen van de gewonden en enige schoten die werden afgevuurd, hoorden wij niets meer.
Een akelige doodstilte viel over ons…

wordt vervolgd
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)

Gebruikersavatar
Alostum
Site Admin
Berichten: 13180
Lid geworden op: 14 Mei 2014, 15:27
Locatie: Aalst

Een onvergetelijke tijd - deel 24

Berichtdoor Alostum » 31 Okt 2024, 16:10

KRIJGSGEVANGEN

Angstvallig zaten wij te wachten. Onze ogen hielden nauwlettend de schuurpoort in de gaten. De stilte werd bijna ondraaglijk. Dit voorspelde niet veel goeds. Ik drukte mijn lichaam tegen de muur, een beetje uit het zicht van de poort. Onwetend en met ingehouden adem keken wij elkaar aan. De kommandant sloeg een blik op zijn horloge.
“Het is juist Il uur geworden, soldaten”, fluisterde hij zacht, net of hij wou deze onheilspellende stilte niet verbreken.
Plots werden wij opgeschrikt door het angstige schreeuwen van een Belgische soldaat: “Geef jullie alstublieft over, zo niet word ik gefusilleerd!”. De jongen herhaalde smekend en radeloos van schrik deze woorden.
Soldaat Van Belle en ik bleven roerloos staan. Wij waren als aan de grond genageld en durfden de poort niet te openen.
Onze kommandant nam het initiatief en stapte voorzichtig naar de poort en duwde ze open. Hij stak zijn armen in de lucht. De luitenant, Kamiel en ik volgden hem op de voet. Kamiel was doodsbang en begon te wenen en te snikken, denkend dat dit zijn laatste uur was.
“Kameraad. Kameraad, ik ben vader van vijf kinderen”, riep hij kermend.
De drie soldaten in het eenmansputje zochten nerveus de omgeving af naar de vijand. Een Duitse soldaat was ongemerkt binnengeslopen en hield vervaarlijk het geweer op het hoofd gericht. ''Heraus mit euch”, schreeuwde hij met kwade stem.
De soldaten sprongen in een wip uit de kuil en hielden de armen omhoog. Zij sloten zich bij ons aan en samen moesten wij naar buiten het veld in gaan, waar onze kanonnen waren opgesteld.
Aan de rand van een kuil, waar vroeger onze obussen werden opgeslagen, moesten wij stoppen.
Een eindje verder stond de munitiewagen waar mijn valies op lag.
De Duitsers bevolen ons om allen naast elkaar te gaan staan. Ieder van ons werd ondervraagd. Onze kommandant was als eerste aan de beurt. “Hebt u het bevel gegeven om de kanonnen te laten afvuren?”, vroeg de Duitse officier in zijn moedertaal. Onze kommandant knikte instemmend. De Duitser werd heel nijdig en rukte één voor één onze kentekens af.
Zo'n twintig à vijfentwintig meter van ons verwijderd, stelde en Duitse soldaat zijn machinegeweer op en hield de loop op ons gericht. Koud zweet brak ons uit. Het bloed gonsde door ons hoofd.
“Nu is het met ons gedaan...”, spookte het door mijn geest. Ik probeerde kalm te blijven. Huilen kon ik niet. Het was net of ik berustte in mijn lot.
Niettegenstaande deze bittere overgave, heerste er toch een geweldige strijd om te overleven. Was dit dan het EINDE?
Wat had ik in Gods naam misdaan, dat mijn leven zo bruusk zou worden afgebroken? Wanhopig zocht ik troost en sterkte, misschien een antwoord op alle onbeantwoorde vragen. Ten einde raad begon ik stil te bidden in de hoop dat onze levens gespaard zouden blijven.
Misschien had ik een greintje geluk om aan dit vuurpeloton te ontsnappen, indien ik mij als dood zou laten vallen, van zodra ik hen hoorde roepen: “Feuer”!
Een warm gevoel van samenhorigheid vulde ons hart.
Onze kommandant sprak ons stil toe: “Heb moed, jongens! Dank voor jullie dapperheid en goede trouw!”.
Op dat ogenblik naderde een Duitse overste ons te paard.
Hij wisselde een paar woorden met de Duitse officier en wendde zich nadien tot de Duitse soldaat. En wonderlijk, de Duitser haalde het machinegeweer van de driepikkel en verdween. De officier dreef ons naar de binnenkoer van een boerenhof. Onderweg bemerkte ik dat ik nog steeds mijn kogeltassen aan de riem droeg. Stiekem maakte ik ze los en wierp ze aan de kant.
De Duitse soldaat had er geen oog voor. Ik herademde en werd rustiger.
Eenmaal op de hoeve aangekomen, zeiden de Duitsers ons dat ze vrijwilligers nodig hadden om de doden te begraven. Ik trok mij onmiddellijk terug. Daar vond ik mij niet voor geschikt. Daarna vroegen zij vrijwilligers om de gekwetsten op te halen en hun de eerste zorgen toe te dienen. Dat leek mij wat.
Ik gaf mij aan en een tolk vertaalde dat ik lessen had gevolgd bij het Rode Kruis.
Samen met twee Duitsers ging ik op zoek naar gekwetsten op het slagveld. Of het nu Duitsers, Belgen, Fransen of Engelsen waren, er werd geen onderscheid gemaakt. Iedere gewonde soldaat werd gelijk behandeld en kreeg de nodige zorgen.
Ik vond Pierpont klappertandend van de pijn. Met veel moeite fluisterde hij mij toe: ”Fons, 't is hier met mij gedaan!”.
Ik trok zijn broek open en zag tot mijn verschrikking een gapende wonde vol geklonterd bloed aan de onderbuik. De Duitser en ik verwijderden voorzichtig de gestolde bloedmassa.
Wij zagen heel duidelijk dat hij meerdere malen getroffen was, juist boven de geslachtsdelen.
Voorzichtig legden wij hem op een draagberrie en droegen hem naar de hoeve, waar een grote ziekenzaal was ingericht.
Pierpont was pas acht dagen getrouwd, toen de oorlog uitbrak.
Wachtmeester De Tandt werd ook binnengebracht. Hij was lichtgewond aan het hoofd. Luitenant Clays was er gewond aan het dijbeen. Verder lagen er nog twee Belgische soldaten, waaronder een jongen uit de 14de Artil-lerie, die ik niet zo goed kende. Een kogel was dwars door zijn rechterschouder geschoten en vertoonde aan de achterzijde een open vleeswonde.
Het was verboden om met “dum-dum-kogels” te schieten, maar ik was er haast van overtuigd dat de Duitsers niet terugdeinsden om deze te gebruiken. Een “dum-dum-kogel” was een gewone kogel, waarvan op de kop een inkerving werd gemaakt in de vorm van een kruis, Als deze kogel doel trof, werd bij het binnendringen van het lichaam een klein gaatje gemaakt. Eenmaal in het lichaam, spatte de kogel uiteen en veroorzaakte zo grote vleeswonden.
Wij vonden een Duitse soldaat die getroffen was door granaatscherven in de rug en brachten de man naar de ziekenzaal.
In de grote inkom en voorplaats van de hoeve lagen een twintigtal gewonden. Ook de andere boerderijen uit de omgeving werden gebruikt om de talloze gewonden onder te brengen en te verzorgen.
In de ziekenzaal bemerkte ik een Duitser die hevig bloedde aan het boven dijbeen. Ik greep naar mijn noodverbandkistje, dat ik nog steeds bij mij had, en verbond stevig de wonde. De Duitse ziekenhelper sloeg het tafereel stil gade en gaf mij met veelzeggende blik een reep chocolade. Ik had maar al te graag mijn tanden in het lekkere stuk chocolade gezet, maar deelde het met de Duitse jongen en duwde soldaat Pierpont een stukje tussen de tanden. De arme jonge kreunde van de pijn en sidderde over het hele lichaam.
Als alle gewonden waren binnengebracht, leidde de Duitse brancardier mij terug naar de grote binnenkoer, waar mijn kameraden mij opwachtten.
De brancardier hield een kort gesprek met een Duitse officier en kwam terug bij mij. “Nog twee dagen en je kunt terug bij je moeder gaan”, zei hij lachend.

wordt vervolgd
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)

Gebruikersavatar
Alostum
Site Admin
Berichten: 13180
Lid geworden op: 14 Mei 2014, 15:27
Locatie: Aalst

Een onvergetelijke tijd - deel 25

Berichtdoor Alostum » 31 Okt 2024, 18:52

Wij werden in drie groepen verdeeld. De Walen moesten aan de ene kant gaan staan, terwijl wij Vlamingen aan de andere kant werden verzameld. De Duitse officier vroeg of er soldaten van Eupen of Malmedy tussen de menigte waren. Wat was ik verwonderd dat er zoveel waren. Uit hun gesprek kon ik afleiden dat de Duitstalige soldaten allen zouden weggevoerd worden met vrachtwagens naar Duitsland, waar zij een nieuwe opleiding zouden krijgen om het Duitse leger te dienen.
“Sie sind nun einmal alle Deutscher”, antwoordde hij kordaat. Nadien werden wij geteld. Het paardenvolk kreeg de opdracht terug bij hun paarden te gaan. Toen ik dit hoorde, trok ik vlug mijn sporen van mijn laarzen en wierp ze stiekem in het oude boerentoilet. Ik had ook nog geheime documenten op zak, verscheurde ze en dropte ze er ook in.
Louis was ook krijgsgevangen. Wat was ik blij hem terug te zien.
“Hoe ben jij hierin verzeild geraakt?”, vroeg hij nieuwsgierig. Ik vertelde hem mijn verhaal. Op zijn beurt vertelde hij: “Ik had van de M.P. opdracht gekregen om in Meulebeke een paar zaken op te laden in de vrachtwagen. Onderweg werd de vrachtwagen onder vuur genomen. De banden werden aan flarden geschoten en ik was verplicht te stoppen. Ik kon niet ver vluchten en werd gevangengenomen. Luitenant Clays' schoonbroer was ook bij het incident betrokken. Hij gaf zijn brieventas en ringen aan luitenant Clays en zei: “Zie hier broeder, ik geef je mijn bezittingen en ga vechten tot de laatste kogel. Ik ben een Jood en nooit of te nimmer laat ik mij krijgsgevangen nemen, want dan word ik toch door het hoofd geschoten. Ik weet wat er met mijn volk in Duitsland gebeurt! Als ik toch moet sterven, dan sterf ik liever hier en laat mij niet wegvoeren”.
Hij verschool zich onder de vrachtwagen en schoot op de vijand die ons had omsingeld. Maar de vrachtwagen werd geraakt door een granaat en ontplofte. De arme man had inderdaad woord gehouden en is in Meulebeke gesneuveld. Onze kok Dooms is ook doodgeschoten”. Louis staarde voor zich uit. Zijn gedachten waren nog steeds bij het voorval.
Hij zuchtte en glimlachte naar mij: “Maar toch ben ik blij dat wij nog in leven zijn en dat wij mekaar hebben teruggevonden!”
Nadat de Walen van de Vlamingen gescheiden waren, moesten wij marcheren langs de Leie en het leed aanschouwen dat wij hadden aangericht. Dat beweerden tenminste de Duitsers. Het was onmenselijk en hartverscheurend, wat wij allemaal te zien kregen.
Onze Belgische jongens lagen samen met de Franse soldaten op het slagveld. De Duitse soldaten waren reeds weggehaald en begraven. Overal lagen de grote kadavers van getroffen paarden. Ik wees Louis naar het dode lichaam van een Belgische makker. De arme jongen zat gehurkt met de fiets in de hand achter een dood paard. Op zijn wang tekende zich het rood van een straaltje bloed.
De omliggende boerenhoven waren herschapen in ruïnes door het alles-verterende vuur en de inslaande bommen. Koeien en paarden lagen dood op de weide en in de stallen. Duitse tanks brandden uit. Belgische tanks stonden er roemloos bij. Verscheidene huizen stonden in lichtelaaie. Ik bemerkte het levenloze lichaam van een Belgische soldaat, half in het water, half op de oever.
De Slag van de Leie had zijn zware tol betaald met het leven van zovelen. Het slagveld lag bezaaid met Duitse soldatengraven. Zij waren gemakkelijk te herkennen aan het geweer dat recht in de grond stak met daarboven de Duitse helm van de gestorven soldaat. Belgische veldkeukens brandden uit.
Alles zag er zo verlaten uit en rook naar de dood.
De velden en weiden rondom de Leie werden ontsierd door de talloze trechters van obussen. Overal lag de prikkeldraad verspreid en versperde ons de weg. Het was een door en door droevig schouwspel. Was de mensheid met haar zogezegde beschaving zo laag gezakt, dat zij tot zo'n onmenswaardige daden in staat was? Had ik voor het uitbreken van de oorlog in vredestijd niet gehoord: NOOIT GEEN OORLOG MEER! SCHIET NOOIT MEER OP UW BROEDERS! Waren dit maar loze woorden? Hadden zij alle betekenis verloren?
Hier hadden wij als vijanden tegenover elkaar gestaan en tegen elkaar gevochten, harteloos tot het bittere einde.
Terwijl onze blikken van de ene naar de andere kant gingen, zetten wij droevig en met gemengde gevoelens onze “dodenweg” verder. Nog steeds was het gevaar niet geweken. Achter in de rangen ontploften obussen, die van elders werden afgevuurd. Na eindeloos marcheren kwamen wij bij een open plek aan de oever van de Leie, waar rubberboten klaarlagen om ons over de rivier te brengen. Wij waren totaal uitgeput. Eens over het water trokken wij weer verder. Rusten durfden wij niet.
Met veel moeite stapten wij voort. Dit was onze enige redding, zo niet kregen wij slagen of werden neergeschoten.

wordt vervolgd
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)

Gebruikersavatar
Alostum
Site Admin
Berichten: 13180
Lid geworden op: 14 Mei 2014, 15:27
Locatie: Aalst

Een onvergetelijke tijd - deel 26

Berichtdoor Alostum » 01 Nov 2024, 17:28

Tussen Waregem en Deinze stopten wij bij een fabriek. Het gebouw zat vol krijgsgevangenen en er was geen plaats meer voor ons. Wij waren verplicht de nacht door te brengen op de binnenkoer van de fabriek. Louis en ik zochten een plaatsje dicht tegen de afsluitingsplaten. Louis die zijn zeil bij zich had, spreidde het op de grond zodat wij op het droge zaten. Met onze mantels over ons heengetrokken, probeerden wij ons warm te houden. Het duurde niet lang of het begon te stortregenen. Vlug trokken wij het zeil onder ons weg en legden mijn mantel op de grond. Met Louis' mantel en het zeil over ons, hadden wij toch enige beschutting tegen de regen. En of dit alles nog niet genoeg was, brak er een onweer los. De regen stroomde onophoudelijk op ons neer en maakte een dof geluid op het zeil. De ganse meimaand was droog en warm geweest. Dat dit ons uitgerekend die nacht moest voorkomen!
Oververmoeid vielen wij in slaap. Het slechte weer kon ons geer barst meer schelen. Bij het krieken van de dag werden wij met veel kabaal door de Duitsers gewekt. “Aufstehen! Schnell! Aufstehen!” Geheel versuft kropen wij van onder het zeil. Onze klamme klederen en de koele morgenwind deden ons bibberen.
Maar het zeil had goed zijn dienst bewezen: buiten een paar natte vlekken op onze kledij, kwamen wij er droog vanaf.
Wij voelden wel wat vochtig aan, maar dat was niets vergeleken met andere jongens die druipnat waren. Sommigen hadden gehurkt de nacht doorgebracht zonder enige bescherming.
Wij moesten in rangen staan en werden tweemaal geteld. Na en poosje mochten wij wat rondwandelen. Plots riep een Duitser onze groep toe: “Alle soldaten met pijnlijke voeten mogen aan deze kant staan. Een arts zal jullie komen verzorgen.” Sommige jongens gingen aan de kant staan in de hoop de nodige verzorging te krijgen. Maar er kwam geen arts opdagen…
Over de platen stak een man ons een paar eieren toe. Ik nam ze gretig aan en stopte de burger wat geld in de hand. Ik gaf Louis een rauw ei. Wij waren niet bepaald liefhebbers van rauwe eieren, maar de honger knaagde aan onze maag en wij besloten ze maar op te eten. Wij klutsten de eieren op met een sardienensleuteltje, knepen onze neus dicht en goten het goedje naar binnen. Hartelijk zaten wij om deze gekke toestand te lachen. Wat een gezichten!
Ik had nog een halve soldatenkoek in mijn zak en deelde hem met Louis om de vieze smaak van het ei uit onze mond te krijgen. Daarmee hadden wij onze maaltijd van die dag reeds opgegeten.
In de voormiddag kwamen vier vrachtwagens ons ophalen en voerden ons weg. “Alle Soldate gehen zum Artz”, werd ons toegeroepen. Het was al namiddag toen wij in Tielt aankwamen.
Bij een Belgisch legerdepot hielden de vrachtwagens halt.
Binnen waren wij volkomen vrij en mochten een slaapplaats uitzoeken. Wij bevonden ons in een grote ruimte met aan de muur stapelrekken die een manslengte breed waren. Waarschijnlijk hadden zij gediend om kledij in op te bergen. Vliegensvlug zochten wij een plaatsje in de rekken uit angst dat wij geen slaapplaats meer zouden hebben. Wij probeerden wat te slapen, maar het was onmogelijk een oog dicht te doen met een rammelende maag van de honger.
Ik besloot wat rond te neuzen. Wie weet lag hier wel iets te eten. Aan het eind van de opslagplaats bemerkte ik plots een ijzeren trap. Nieuwsgierig ging ik naar boven en kwam in een grote ruime plaats. Aan de wand hingen splinternieuwe veldflessen, gamellen, riemen en nog veel meer. Ik de hoek stonden paar nieuwe baanschoenen. Nou, dat was juist mijn gerief Mijn schoenen waren niet meer om aan te zien. Ik trok mijn schoenen uit en stak mijn voeten in het nieuwe paar.
Wat een geluk! Ze zaten als gegoten. Ik zette het versleten paar op de plaats waar de andere schoenen hadden gestaan, nam vlug twee veldflessen, twee gamellen en een bosje riemen mee. Waarvoor deze laatste dienst zouden doen, wist ik nog niet.
In ieder geval was ik goed ingespannen met mijn nieuwe buit.
Maar…in al mijn haast had ik niet eens opgemerkt dat een Duitse soldaat de bergruimte binnenkwam. Wat was dat verschieten! De man schreeuwde mij woedend toe: “wass machen Sie hier? Sie haben hier nichts zu suchen! Weg und schnell!” Gauw maakte ik mij uit de voeten en rende naar de ijzeren trap. Maar juist aan de bovenste trede voelde ik een forse trap tegen mijn achterwerk, waardoor ik pardoes onmiddellijk op de vloer beneden de trap belandde, zonder een trede te raken.
Als de weerlicht ging ik er vandoor. Buiten adem kwam ik bij Louis aan. Deze keek mij geheel verbaasd aan: “Awel Fons, wat is er met jou gebeurd, dat je hier als een gek komt toegestormd?”'
Snakkend naar adem vertelde ik hem wat ik ontdekt had. “... en toen kreeg ik zo'n forse trap tegen mijn kont, dat ik onmiddellijk beneden zat. Vlugger kon het niet!”, vervolgde ik mijn verhaal. Louis schokte van het lachen. De tranen stonden in zijn ogen.
“Lach zo niet! Ik kan het niet meer uithouden van de pijn en jij vindt dat plezant. Maar kom, wij hebben nu toch ons gerief”.
Wat verder zat een Belgische soldaat vol smaak te eten. Ik ging tot bij hem en vroeg benieuwd waar hij het voedsel vandaan had gehaald. “Daarginds”, wees hij mij. “Zie je dat gat in de muur? Iedere dag komen de burgers ons wat eten toesteken tegen een kleine vergoeding”. Ik bedankte hem en stapte naar het gat in de muur. “Is er nog wat te eten?”, riep ik door de kleine opening. Een man gaf mij ongeveer een kwart kilo gerookt vlees.
Louis’ ogen glunderden bij het zien van het vlees. Ik deelde met hem want hij had geen rooie duit meer op zak.
Met veel smaak aten we samen het vlees op.
Eindelijk mochten wij wat slapen van de Duitse wachten.
Het was 28e mei. Het was nog heel vroeg in de morgen, toen de Duitsers ons wekten. Wij werden geteld en mochten terug naar onze slaapplaatsen gaan. Ik dwaalde wat rond en liep naar het gat in de muur in de hoop wat eten te vinden. “Is er wat te eten?”, riep ik. Er volgde geen antwoord. Voorzichtig keek ik door de opening en tot mijn grote verbazing zag ik een grote kist vol pakjes margarine staan. Zo gauw alles veilig leek, schoof ik mijn hand door de opening en haalde er twee uit. Vlug maakte ik mij uit de voeten.
Een poosje later bemerkten de Duitsers dat er margarine verdwenen was. Ze zochten overal, maar vonden niets. Ik had het eten heel goed weggestopt. Er kwam een nieuwe troep krijgsgevangenen bij en al gauw gaven zij hun zoektocht op.
Louis die ook wat had rond gekuierd, kwam mij vertellen dat er zich een incident had voorgedaan bij de Engelse krijgsgevangenen. De Engelsen, die zich altijd voor ons moesten wassen in de reusachtige kuip, werden lastig- gevallen door een Duitse soldaat die de krijgsgevangenen wilde fotograferen, terwijl zij zich wasten. Een van de Engelsen liet zich dat niet welgevallen en gaf een fikse schop op het fototoestel van de Duitser. Het toestel vloog meters hoog in de lucht en viel in stukken op de grond. De Duitser was totaal verrast van dit plotse optreden en woest stortte hij zich op de dolle Engelsman. Maar spoedig kwam versterking en de Engelse krijgsgevangene werd weggeleid. Wat er toen met hem gebeurd is, hebben wij nooit geweten. Wij hebben hem nooit meer teruggezien. Zelfs zijn vrienden wisten niet waar hij was.
Ondertussen had ik weer wat eetbaars kunnen bemachtigen. Met vier eieren en een pakje koeken konden wij de dag door.
's Morgens kregen wij een waterige soep. Maar de groenten kon je zoeken met een vergrootglas. Wij maakten van de nood een deugd en deden een schep half gesmolten margarine in onze gamel. Zo hadden we tenminste soep met “vetogen”. Nadien brokkelden wij wat koekjes in de soep. Het smaakte tocht beter dan de watersoep. Hoewel het een magere troost was, onze honger was er niet mee gestild.

wordt vervolgd
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)

Gebruikersavatar
Alostum
Site Admin
Berichten: 13180
Lid geworden op: 14 Mei 2014, 15:27
Locatie: Aalst

Een onvergetelijke tijd - deel 27

Berichtdoor Alostum » 02 Nov 2024, 15:36

De Duitsers zochten een vrijwilliger om voor hen te werken. Kamiel Van Belle stelde zich voor. ’s Morgens kwam hij bij ons en vertelde met veel zwier dat hij daar te eten en te drinken kreeg zoveel hij maar wou.
“En wat heb jij dan allemaal gegeten?”, vroeg Louis nijdig.
Ik voelde mij nog misselijker dan tevoren en de honger knaagde nog meer bij het horen van Kamiels opschepperij.
In de late namiddag kwamen de Duitsers met het nieuws dat koning Leopold de wapenstilstand had getekend. Weldra mochten wij terug naar huis. Eerst moesten wij een bewijs afhalen dat ons vrijverklaarde. Dit zou ons pas de volgende morgen worden gegeven. Onze gezichten klaarden op. Wij kregen terug moed.
's Avonds werden wij opnieuw opgesloten en streng bewaakt.
Louis en ik kropen in ons rek en probeerden op de harden planken de slaap te vatten.
Het was nog nacht toen wij plots brutaal werden gewekt. Wij kregen een paar minuten tijd om ons te verzamelen op de grote plaats. Vlug liepen wij naar de grote koer. Eens iedereen verzameld was, moesten wij urenlang blijven staan. Nadien mochten wij terug naar onze slaapvertrekken. Ik merkte dat ik bestolen was. Ik moest het niet ver zoeken. Kamiel Van Belle had die nacht mijn doosje pilchards uit mijn veldtas gestolen. “Jij smeer-lap!”, riep ik hem woedend toe.
“Terwijl jij zoveel te eten krijgt bij de Duitsers, durf jij ons beetje eten nog te stelen! Maak dat je wegkomt en durf je niet meer te vertonen. Je kan maar ergens anders vrienden zoeken!”
Er restten ons juist nog de vier eieren. Hoe groot de honger was, wij kregen ze rauw niet binnen. Het was verboden om naar de muur te gaan. Ook de burgers mochten ons niets meer toestoppen en werden weggejaagd.
Eind µlijk was het zover. In de voormiddag mochten wij ons bewijs afhalen bij de Kommandatur. Heel vroeg in de morgen vertrokken wij in rang, terwijl de Duitsers naast ons fietsten.
Naarmate de dag vorderde, werd het snikheet. Wij hadden enorme honger en dorst. Onderweg stonden de mensen klaar met emmers water om ons wat te laten drinken, maar het was streng verboden om een glas water te aanvaarden. Een gevangene had het gewaagd een glas water aan te nemen en werd onmiddellijk in de hiel van zijn baanschoenen geschoten. Dood van schrik wierp hij het glas weg.
Tussen de rangen werd er verteld dat een Engelse soldaat, vermomd in Belgische soldatenkleren, met de groep was meegetrokken en onderweg ongezien de rangen had verlaten om zich te verstoppen in het veld. Waarschijnlijk probeerde hij naar zijn vaderland te vluchten. De Duitsers ontdekten meteen dat er iemand ontsnapt was en werden razend kwaad.
Na een tijdje werden Duitse wachters afgelost. Wij mochten niet rusten en werden opgejaagd als dieren. Totaal uitgeput trokken wij verder. Sommige soldaten strompelden van de vermoeidheid en de pijnlijke voeten. Nog steeds hadden wij niets te drinken of te eten gekregen.
Mijn voeten hadden niet zozeer te lijden dankzij de nieuwe baanschoenen. Een man stak mij stiekem een pakje tabak en wat sigarettenblaadjes toe. Met deze magere troost trachtte ik de kwellende pijn van de honger te vergeten.
Louis had het zwaarder te verduren. De hele weg had hij zijn gasmasker meegesleurd. “Werp toch die spullen weg, man. Je zult het veel gemakkelijker hebben om te stappen”, raadde ik hem aan.
“'Misschien heb je wel gelijk”, antwoordde hij onverschillig.
Hij leek niet overtuigd. Maar na een poosje wierp hij het masker toch weg. Verder losten wij elkaar af met het dragen van onze persoonlijke spullen.
In de late namiddag bereikten wij Ronse. Wij werden allen in een fabriek gedreven. Iedereen zocht een plekje om uit te blazen. Waarschijnlijk hadden er al gevangenen overnacht, want overal lag het stro verspreid op de grond. Maar er was niet genoeg voor iedereen en vele jongens moesten op de harde grond slapen. Wij zaten met honderden op elkaar gestampt.
Een Duitser riep tot de krijgsgevangenen dat het Rode Kruis boterhammen zou bezorgen.
“Daar zal ik mijn part wel van krijgen!”, zwoer ik mij heilig. Onmiddellijk stelde ik mij op aan de binnenpoorten wachtte tot de mensen van het Rode Kruis met het voedsel zouden komen. Maar ik was niet alleen… Met hele drommen stonden wij te wachten bij de ingang.
Eindelijk werd ons geduld beloond. De buitenpoort werd opengegooid en vier meisjes van het Rode Kruis stonden klaar met twee volle manden gesneden brood. Als uitgehongerde tijgers sprongen wij op de manden en vochten om een snede brood.
Er werd gestampt, geschopt, geduwd en gegraaid. De Duitsers proestten het uit en namen hun fototoestel om het hele gekkengedoe op film vast te leggen, heel zeker om later te kunnen tonen hoe uitgehongerd die Belgen wel waren
Ik lag op de grond en probeerde het brood te pakken te krijgen. Ik greep een handvol brood en verstopte het onder mijn lichaam. Het kon mij geen barst schelen dat er op mijn handen en op mijn lijf werd getrapt. Ik had mijn part. Na de overrompeling trok ieder met zijn buit naar binnen. Wat was mijn verbazing groot, toen ik bemerkte dat ik enkel een snede brood en een korst had kunnen bemachtigen. Ik had nochtans de indruk gehad dat ik veel meer brood had kunnen graaien. Maar ik kon het al heel vlug raden: in het gewoel hadden de soldaten het brood vanonder mijn lichaam gegrist. Ik kon het hen niet kwalijk nemen, want ook zij hadden honger. Louis had eveneens een snede brood kunnen bemachtigen. Er was duchtig op zijn handen getrapt.
Ook de andere jongens wreven zich pijnlijk over de handen, terwijl ze gretig in hun broodje beten. Maar dat was het minste en niemand maakte er zich druk over.
Later zou ik twee van deze “broodmeisjes” terug ontmoeten.
Zij logeerden al die tijd bij Fonske Van Eeckhout (*) in de Groenstraat en hadden het hele verhaal verteld aan Bertha. Zij zeiden dat zij nog nooit zulke hongerige soldaten hadden zien. Wat schrokken zij, toen ik hen vertelde dat ik ook bij deze bende hongerlijders was.
In twee schrokken was onze snee brood op. Afgemat en doodop vielen wij neer op het stro en probeerden te slapen. Maar door de oververmoeidheid konden mij moeilijk de slaap vatten. In de stilte van de nacht hoorden wij de soldaten kreunen van de honger en de dorst. Anderen lagen te kermen van de pijnlijke voeten. Het werd een ellendige nacht. De Duitsers bekommerden zich helemaal niet om ons.

(*) Alfons Van Eeckhaut, ° St-Gillis-Dendermonde 10/11/1902, Groenstraat 153

wordt vervolgd
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)

Gebruikersavatar
Alostum
Site Admin
Berichten: 13180
Lid geworden op: 14 Mei 2014, 15:27
Locatie: Aalst

Een onvergetelijke tijd - deel 28

Berichtdoor Alostum » 03 Nov 2024, 12:40

Terwijl ik lag te woelen in de hoop de slaap te kunnen vinden, ging alles door mijn hoofd. “Kun je geloven Louis, dat wij ons bewijs van vrijheid niet zullen krijgen, maar dat wij regelrecht naar Duitsland gaan om te werken!”
Louis keek mij ongelovig aan. “Misschien krijgen wij het morgen wel in Ronse”, probeerde hij zichzelf en mij wijs te maken.
Een beetje ontmoedigd trok ik de schouders op. “Daar geloof ik niet in!”, antwoordde ik en ging terug in het stro liggen.
Op lange duur vielen wij in slaap. Het was nog nacht, toen wij weer gewekt werden. “Alle aufstehen! Macht euch fertig, wir gehen weiter!”, schreeuwden de Duitsers ons om de oren.
“Wat zou ons eindpunt voor vandaag weer zijn?”, vroegen wij ons allen af. Ik hield mijn veldflessen, gamellen en riempjes zorgvuldig bij. Waarom ik deze laatste zo nauw aan het hart droeg, wist ik niet. Waarschijnlijk dacht ik dat zij mij nog een dienst konden bewijzen bij het vluchten. God alleen kon het weten…
Wij verzamelden ons op de koer. Het was ondertussen dag geworden, toen wij door de poort marcheerden. Voor ons lag een groot plein omringd door hoge bomen en loopgraven. Ik liep aan de buitenrij.
Plots kwam een moedertje op mij toegelopen. “Jongen, heb jij mijn zoon niet gezien? Hij draag ook een 14 op zijn “bonette”. “Hoe heet hij, moederken?”, vroeg ik haar. Zij zei me zijn naam maar ik moest haar teleurstellen. “Vraag het even aan de andere soldaten. Misschien weten zij wel iets over hem”, trachtte ik haar te troosten.
“Heb jij een zakdoek en wat te drinken voor mij?”, vroeg ik haar beleefd. Ze knikte en verdween. Een paar minuten later kwam zij terug tevoorschijn met een veldfles vol koffie, waar een flinke scheut rum of cognac in was. Zij wilde mij wat brood toestoppen, maar een Duitse soldaat kreeg het in de gaten en verbood het moedertje nog iets te geven. Ik bedankte haar en wuifde haar na. “Hopelijk vind je je zoon terug!”.
Sommige soldaten steunden op de schouders van hun kameraden.
Zij sleepten zich moeizaam voort op hun gekwetste voeten.
Jongens die zo nodig moesten drukken, werden gewoon genegeerd en moesten nog geruime tijd verder lopen met alle krampen en ongemakken van dien. Soms werd aan hun vraag toch gevolg gegeven. Wie moest plassen, werd gezelschap gehouden door een Duitser. Je kon nooit weten of er eentje probeerde te ontsnappen. Af en toe namen er een paar de benen. Als deze soldaten werden gesnapt, moesten zij vooraan in de rangen marcheren. Het was een ellendig zicht, hoe de karavaan zich voorttrok, hoe vele jongens met de moed der wanhoop opstapten.
Louis en ik namen heel profijtig een slok van de koffie.
In Flobecque werd er even haltgehouden, terwijl de Duitse wachtten werden afgelost. Daarna trokken wij weer verder.
Een priester met zijn meid stonden de karavaan vanop een bruggetje droevig aan te staren. Bij het voorbijgaan vroeg ik de geestelijke of hij een brood voor ons had.
“Haal onmiddellijk het brood en de boter, zodat wij het kunnen verdelen onder deze jongens”, zei hij tot de vrouw, die vliegensvlug naar de pastorie liep.
Ik hoopte innig dat zij op tijd terug zou zijn met het eten. Een ogenblik later kwam zij weer met een heel brood onder de arm. Vlug sneed zij boterhammen met een groot broodmes en gaf ons elk een snede met een flinke plak boter op. De overige boterhammen verdeelde zij aan onze makkers. Wat was het lang geleden dat ik zo'n smakelijke boter had geproefd. Jongens die ook een stukje brood hadden gekregen, deelden het met hun vriend.
De Duitse wachten waren deze keer niet zo streng en kwamen zelfs af en toe een praatje maken.
Zij waren heel nieuwsgierig vanwaar wij kwamen.
Voordat wij de stad Lessen binnenkwamen, mochten wij even rusten in een nabijgelegen dorpje. Ik zag een jongetje op de stoep spelen en ging naar hem toe. “Hé beste vriend, zou jij voor mij een brood willen kopen bij de dorpsbakker? Hier is geld. Wij hebben ontzettend honger”.
De jongen was een beetje verward, maar toen knikte hij, nam het geld en verdween als de wind. “Haast je!”, riep ik hem na. “Ik weet niet hoelang onze rustpauze zal duren!”.
Maar hij bleef weg. “Die zien wij niet meer!”, zei ik tegen Louis. “Nu ben ik mooi mijn centen kwijt!”.
“Aufstehen! Wir gehen weiter!”, riepen de Duitsers.
Wij stapten terug op. Ik was een beetje moedeloos. “Had ik maar zoveel vertrouwen niet gehad!”, dacht ik luidop.
Maar daar kwam onze kleine vriend aangelopen met een groot brood in de handen. Wat was ik gelukkig. “Alstublieft meneer. En hier is het wisselgeld. Dag meneer!”, riep hij vrolijk. Ik keek hem lachend aan. “Dank je wel, beste jongen. Hou het wisselgeld maar”, antwoordde ik.
Ik had spijt dat ik hem zo had gewantrouwd. Wij waren voorlopig gered. “Louis, steek het brood maar in je veldtas bij de vier eieren. Als wij straks rust krijgen, breken wij er een stuk af om op te eten”. Louis knikte instemmend, terwijl hij het brood in de tas stopte. Zijn ogen glunderden. Hij had beslist onmiddellijk de tanden in het lekker geurende brood willen zetten. Mijn gedachten gingen terug naar het ontslagbewijs. “Ik geloof dat wij regelrecht naar Duitsland gaan. Alhoewel…, het zal zeker nog een tijdje duren vooraleer wij daar zullen aankomen”. Louis werd nerveus bij deze gedachte. Andere makkers luisterden gespannen mee. Een nieuwsgierige soldaat riskeerde het aan een Duitse wacht te vragen. “In Ninove ist auch eine Kommandatur”, antwoordde de Duitser. Maar Ninove lag nog ver weg. Toch was dit een aanmoediging, een beetje hoop, waardoor wij weer moed kregen om verder te marcheren.

wordt vervolgd
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)

Gebruikersavatar
Alostum
Site Admin
Berichten: 13180
Lid geworden op: 14 Mei 2014, 15:27
Locatie: Aalst

Een onvergetelijke tijd - deel 29

Berichtdoor Alostum » 04 Nov 2024, 19:43

In de verte lag Geraardsbergen. Zo'n drie kilometer van de brug van Geraardsbergen hielden wij halt. Waarschijnlijk waren de Duitsers ook vermoeid van het eindeloze stappen.
Een man en vrouw hielden de karavaan nauwlettend in het oog. Ik kreeg plots een schitterend idee en ging naar het koppel. “Mevrouw, wilt u alstublieft ons brood snijden en de eieren bakken?”. De man kwam dichterbij en fluisterde: “Kom gauw binnen, terwijl de wacht jullie niet ziet”. Wij waren een beetje verward. “Laat het ons riskeren, Louis”. Ik greep hem bij de arm en trok hem binnen. De man des huizes sloot vlug de deur. Met ingehouden adem luisterden wij of er geen onheil van voortkwam. Maar alles bleef rustig. De wacht had ons niet zien verdwijnen. De vrouw schonk ons een tas bete koffie uit en versneed het brood. Dan kwam zij met een grote pan versgebakken eieren uit de keuken en zette ze smaakvol voor ons neer. Wat was dat lekker! Net een koningsmaal! In een ruk was gans het brood verorberd.
“Vertel mij eens hoe het jullie is vergaan. Ik ben een veteraan uit de oorlog 1914-18 en jullie begrijpen wel dat dit mij interesseert. Wij vertelden hem over de Slag aan de Leie, de bombardementen op het vliegveld van Schaffen en nog veel meer. Hij vertelde ons over de loopgravenoorlog. “Ik heb vier jaar aan de IJzer gevochten”, zie hij. “En ik ben bijna zeker dat de Verdinaso - Rex - VNV ons land hebben verraden. De Duitsers zullen het wel gemakkelijk hebben gehad om ons land te overrompelen”, vervolgde hij bitter.
Na nog wat over en weer te hebben gepraat, stapten wij op.
Wij bedankten hen en gingen naar buiten in de hoop onze makkers terug te zien. Maar wat was onze verbazing groot, toen wij zagen dat iedereen verdwenen was. Wij vroegen aan voorbijgangers in welke richting de krijgsgevangenen waren gegaan. Iedereen wees rechtdoor. Vertwijfeld volgden wij het spoor.
Wij naderden de brug van Geraardsbergen.
“Kijk Louis, naast de Dender kun je schoon de trekweg van de boottrekkers volgen. Als wij deze weg nemen, komen wij regelrecht in Aalst aan”, riep ik met enige opluchting.
“Ja maar, dan hebben wij onze vrijstellingsbrief niet. Die moeten wij toch afhalen in Ninove!”. Er klonk onzekerheid in Louis' stem. “Als er in Ninove een Kommandatur is, dan is er in Aalst zeker een!”, antwoordde ik een beetje wrevelig. “Ik ga toch naar Ninove om mijn brief af te halen!”, hield
Hij halsstarrig vol.
“Zoals ge wilt, Louis. Mijn weg ligt die kant op. De Duitsers zullen mij niet meer komen lastigvallen. Vaarwel Louis”. Bij deze woorden gaven wij mekaar de hand en gingen onze wegen uit elkaar. Een naar gevoel van eenzaamheid overviel mij. Altijd waren wij bij mekaar geweest, hadden mekaar bijgestaan in goede en kwade dagen. Nu was het ogenblik aangebroken dat ieder zijn eigen weg ging. Maar ik liet mij niet intimideren en hield mij koppig bij mijn standpunt.
Eenzaam trok ik de trekweg op naar Aalst, Ik was amper honderd meter ver, toen ik in de verte iemand luidkeels hoorde roepen: “Fons, wacht, ik ga mee!”. Het was Louis. Ik keerde mij om en zag hem komen aanlopen, Een warm gevoel van echte vriendschap ging door mij heen. Wij omarmden en schreiden uit blijdschap.
Samen stapten wij op. Er heerste een zware stilte tussen ons twee. Was het uit onzekerheid of van opluchting? Hadden wij wel goed gehandeld? Louis brak deze stilte en zei vinnig: “Als wij ons bewijs niet krijgen, is het jouw fout!”.
“Geen angst”, zei ik. “Alles komst wel in orde”. Maar zelf was ik daar niet zeker van. Wat zou er met ons gebeuren als de Duitsers ons te pakken kregen? In ieder geval, wij moesten het erop wagen. En zo stapten wij maar verder langs de Dender. Onze gesprekken waren niet meer zo uitbundig en er viel een stilte tussen ons. Wij hadden ieder onze eigen twijfels en angsten en durfden er niet voor uitkomen.
Af en toe stopten wij even om een slok koffie te nemen. Nieuwsgierig vroeg Louis mij wat ik met die lederen riempjes ging aanvangen.
“Dat ik het niet weet, jong. Maar wegdoen, dat doe ik niet. Je weet maar nooit dat zij mij nog eens te pas komen”. Louis haalde nietszeggend de schouders op.
Het werd weer voor een geruime tijd stil. Wij kwamen aan een vaste brug over de Dender. Eensklaps struikelde ik en raakte niet meer overeind. “Maar wat doet ge nu, Fons?”, riep Louis verschrikt. “Kom, ik zal je helpen”. Hij greep mij onder de armen en probeerde mij recht te trekken, maar slaagde er niet in. Uitgeput viel hij naast mij neer op het pad. Een paar dorpelingen hadden het miserabele tafereeltje opgemerkt en stormden ons te hulp. Zij hielpen ons recht en steunend op hun schouders strompelden wij naar het hotel dat bij de brug was gelegen. De hotelbaas stond in het portaal ons op te wachten. Er lag een bezorgde blik in zijn ogen. “Rusten jullie maar eens flink uit. Ik zal voor fris water zorgen zodat jullie je kunnen wassen. Ondertussen zet ik een stevige maaltijd klaar. Deze nacht zijn jullie mijn gasten en kunnen jullie eens goed uitslapen. Morgenvroeg kunnen jullie je weg voortzetten”. Hij verdween in de keuken en kwam even later met fris water aanslagen.
De man had voor proper ondergoed gezorgd en voldaan trokken wij ons vuil ondergoed uit. Het onderlijfje was mij veel te groot, terwijl Louis' lijfje veel te kort was. Maar dat gaf niet. Wij waren tenminste proper gewassen en hadden heerlijk fris ruikend ondergoed aan. Samen gingen wij aan tafel en aten van het verse brood. Wij voelden ons als herboren. Onze innerlijke mens was opnieuw gesterkt.
“Om welk uur willen jullie gewekt worden?”, vroeg hij gedienstig. “Om zes uur, meneer. Wij willen morgen nog in Aalst aankomen”, antwoordde ik.
“Goed”, zie hij. “Ik zal jullie op tijd wakker maken”.
Wij werden naar onze logeerkamer gebracht en kropen onmiddellijk onder de lakens. Doodvermoeid als wij waren, vielen wij direct in een diepe slaap. Rond halfnegen werd een van ons twee wakker. De kamer baadde in het prille zonlicht. Wij merkten dat het reeds veel later was en kleedden ons vlug aan. Haastig renden wij de trap af. De muren vertoonden diepe scheuren, waarschijnlijk afkomstig van de bombardementen. Beneden knikte de hotelbaas ons vriendelijk goedendag.
“Hebben jullie goed geslapen?”, vroeg hij.
“Wij hebben heerlijk geslapen”, zeiden wij opgetogen. “Maar het is wel wat laat geworden, deze morgen”.
“Ik weet het...”, antwoordde de hotelbaas. “Maar ik kon het niet over mijn hart krijgen om jullie zo vroeg te wekken. Jullie waren totaal uitgeput en deze paar uurtjes meer nachtrust zullen jullie vast goed hebben gedaan”.
Wij knikten instemmend. “Wat willen jullie als ontbijt” vervolgde hij.
“Met een paar boterhammen zijn wij best tevreden”, antwoordde ik. Hij zette een mandje gevuld met vers brood op de tafel en schonk onze tassen vol met heerlijk geurende koffie.
Ik kan mij niet goed meer herinneren wat wij als beleg hebben kregen, maar ik geloof dat het kaas was. Het was een lekker ontbijt. Voldaan slurpten wij van de hete koffie. “Helaas moeten wij nu vertrekken. Anders raken wij vandaag nooit meer in Aalst”, zie ik. “Het spijt ons, maar wij kunnen u niet vergoeden voor het eten en de overnachting. Dit is de laatste 10 frank die mij nog rest”, bekende ik beetje verveeld.
“Jullie hoeven niets te betalen”, viel hij mij in de rede.
“Ik heb dit alles met veel plezier gedaan. Hij drukte ons hartelijk de hand en klopte ons aanmoedigend op de schouder. Ik hoop van ganze harte dat jullie beiden goed thuiskomen”. “Bedankt voor alles!”, riepen wij hem toe en verlieten het hotelletje.
“Oh, wacht eens!”', riep de man ons plots achterna. “Ik zie dat jouw baanschoenen helemaal versleten zijn”. Met een bezorgd gezicht wees hij naar Louis' oude baanschoenen.
“Trek deze koorden pantoffels maar aan. Ze zijn nog nieuw. Wie weet passen zij je wel”. Louis die door dit vriendelijk gebaar volkomen uit zijn lood was geraakt, begon stuntelig zijn baanschoenen uit te trekken en stak de pantoffels aan zijn voeten.
“Als gegoten, precies mijn maat!”, riep hij blij. Hij bedankte de man en wij stapten op, richting Aalst.

wordt vervolgd
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)


Terug naar “Tweede Wereldoorlog”

Wie is er online

Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers en 1 gast

Advertentie