Alostum schreef:A. Van der Heyden:
SEPTEMBER 27 (ZONDAG)
Vader en moeder zijn al naar de 5 uur mis geweest en moeder heeft haar vlees gaan halen bij Soo van Ket, beenhouwer in de gebuurte. Als zij thuiskomen word ik bekeven omdat ik al ben opgestaan, terwijl zusters en broers nog lekker liggen te slapen. Ik hoor moeder tegen mijn pa zeggen: "Ik geloof niet dat er 20 mensen in de kerk zaten." Nu voor de mis van 6u30 waren er al veel meer bezoekers en voor de mis van 7u30 was het "vollenbak" als naar gewoonte .... De onderpastoor hield zijn preek heel kort, vroeg iedereen om veel te bidden en op God te vertrouwen; laat ons hopen, zei hij dat alles nog ten beste verloopt. Jawel, vast hopen, .... maar, juist als de priester de laatste zegen geeft, hoort men daar buiten een geweldige knal - een kanonschot - en nadien een zware ontploffing. Op minder dan geen tijd is de kerk leeg en de mensen keren haastig naar huis; maar na de eerste bominslag komen er meerdere en het is een regelmatige opvolging van gierende granaten die over de stad neerkomen. Vele mensen durven niet verder meer naar huis lopen en springen het eerste het beste huis binnen. Zo vallen er bij ons zo'n zestal personen het huis binnen. Ze bleven eerst een poosje afwachten in de herbergzaal en kwamen toen in onze keuken zitten. Iedereen was doodsbenauwd en er werd weinig gesproken; om de stilte te verbreken zei mijn zuster dat we best gezamelijk een paternoster zouden lezen, waarmee iedereen instemde. Dat paternoster lezen zou wel tot 2 uur in de namiddag duren, want de granaatregen hield aan; maar de mannen konden hun nieuwsgierigheid niet meer bedwingen en gingen op de buitenkoer een kijkje nemen. Daar moest ik bij zijn, want dat paternoster lezen begon me te vervelen en die uitroepen van oei ! en aai ! door het vrouwvolk, begonnen me sterk op de zenuwen te werken. Buitengekomen zagen we direct aan de zwarte rookkolommen dat de caoutchoufabriek aan de Hoge Vesten, 150 meter van ons huis, in brand stond. Maar ook op verschillende andere plaatsen zag men rookkolommen ten hemel stijgen. Even later kwamen van de zolder van ons achtermagazijn verschillende mannen buiten, die zich daar hadden verstopt en waarvan wij niets wisten. Het bleek dat die mensen binst het bombardement niet meer alleen in hun huis durfden te blijven en zo waren ze allen door de moestuin van "Pie de Boomes" naar ons achtermagazijn gekomen waar ze zich tussen balen katoenafval kwamen verschuilen.
Toen iemand even aan de straat ging kijken, kwam hij dra terug met de melding dat er niets te zien was: géén mens. Daarop trekken de meesten naar huis waar men gauw wat voedsel nam, daar er 's middags geen enkele had kunnen middagmalen. Rond 7 uur komen 2 lanciers uit de richting der stad traag onze straat ingereden. Hoog gezeten op hun paarden, waren hun blikken strak gericht naar het einde van de straat. Aan ons huis bleven ze halt houden en vroegen aan "m'n pa" of er Duitsers te zien waren geweest. Hij antwoordde ontkennend en deed teken aan moeder om de twee ruiters een glas bier te brengen. Dat namen ze gul aan, maar stegen niet van hun paarden. Daarmee reden ze verder de Moorselbaan op en de mensen waren de mening toegedaan dat de Duitsers weeral eens op de vlucht waren gejaagd. De mensen, midden op de straat, bespraken nu de toestand en overlegden wat er te doen was, want dat de Duitsers weer zouden komen, daar was men zeker van. Plots horen we heftig hoefgetrappel en we zien de twee ruiters die we daar pas hebben gezien, in volle draf terugkomen en de stomverbaasde mensen toeroepen: "Allemaal binnen, de Duitsers komen !". Dat moest men geen tweemaal zeggen en iedereen sprong weer zijn woning binnen. Slechts in de verte hoorde men wat geweervuur. Weeral de schrik om 't lijf, weeral paternosteren ! Maar de Duitsers kwamen niet ... wel met hele drommen vluchtelingen uit Mijlbeke die naar de St.Annabrug opstapten. Ik stond met gans ons huisgezin die droeve stoet met medelijden te bekijken. En die stroom vluchtelingen zwol gedurig aan.
Toen besloten vader en moeder dat we ook maar op de vlucht moesten gaan. Ze maakten pakken met klederen en eetwaren gereed en iedereen zou zijn part dragen. Maar op het laatste ogenblik weigerde moeder mee te gaan en mijn oudste zuster besloot ook thuis te blijven en af te wachten wat er zou gebeuren. Zo trokken we (vader met 5 zonen en 2 dochters) in de richting van de stad. Regelmatig gingen we soldaten voorbij die in gevechtshouding stonden of zaten aan de hoeken van de straten. Intussen brandden de huizen in de Binnenstraat en Groenstraat verder. Aan de passerel hadden de Belgische soldaten een doorgang gelaten, over de "passerel" (de Sint Annabrug stond opengedraaid) en konden we door de barrikaden heen de Grote Markt bereiken waar een grote menigte soldaten en vluchtende burgers doorheen liepen. De meeste burgers gingen door de Nieuwstraat in de richting van de Gentse steenweg, hopende vòòr de volgende gevechten de stad Gent te bereiken. We sloegen dezelfde weg in. Toen hoorden we van verschillende mensen het relaas van wat zich had voorgedaan op verschillende plaatsen op de wijk Mijlbeke, feiten die we nog niet wisten. Zo hoorden we vertellen dat het er in de Bredestraat en omliggende er het ergst was toegegaan en dat daar het hoogtepunt van de strijd was gestreden. Hoe daar de mensen uit hun huizen werden gehaald en koelbloedig vermoord. Hoe in de Geldhofstraat een groep van een twaalftal mensen beestachtig werd afgemaakt. We vernamen dat de Driesluitelstraat langs weerszijden was in brand gestoken. Alle huizen werden opengebroken. Ondertussen poogden de Duitsers de Zwarte Hoekbrug te bereiken wat hen door het hevig geweervuur vanop het reizigersstation werd belet. Ze geraakten niet verder dan de Nieuwbrugstraat. Zelfs het feit dat de Duitsers vele inwoners der wijk deden vooropgaan als ze een aanval deden, bracht hun geen succes op. De burgers lieten zich languit op de stenen vallen, maar de Duitsers die aanvielen waren verplicht dit rechtstaande te doen, zodat ze een goed doelwit vormden voor de Belgen die hen vanop de spoorweg beschoten. De Duitsers wreken zich dan op de weerloze burgers die ze bijeengebracht hebben in de Driesleutelstraat, Hertshage, Nieuwbrugstraat, Tramstraat. Velen ervan worden meedogenloos vermoord. Enkelen nochtans kunnen ontsnappen en vluchtten naar de St.Annabrug, waar tot op dit ogenblik geen echte gevechten plaats grijpen. De Duitse officieren waren des te meer woedend, omdat ze afdelingen aanvoerden die dagen tevoren reeds rustig door Aalst waren getrokken, in de periode van het "kat en muisspel", hadden gestuurd. De strijd werd langsom heviger .... De Duitsers joegen steeds meer mensen aan hun troepen vooruit en dat tegen alle oorlogswetten in, maar ze geraakten niet tot aan de Dender. De hoofdschuldige van de wandaden begaan in de omgeving van de Zwarte Hoekbrug, was de Duitse luitenant Karl von Kohlenberg (die zijn sporen al in Dendermonde had verdiend). Hij kreeg loon naar werken ! In de Driesleutelstraat kreeg hij een brandende dakgoot op het hoofd en stierf ter plaatse .... Wijzelf hadden niets van de gevechten gezien maar een vriend van mijn vader die ontsnapt was aan de moordpartij aan de Zwarte Hoekbrug, kwam bij ons binnengevlucht en vertelde wat daar was gebeurd. Ik wilde wat afluisteren maar vader joeg me de kelder in. In de omgeving van de Moorselbaan was het nu doodstil geworden. Geen geschut meer, geen ontploffende bommen, maar veel zwarte rookwolken die op grote branden wezen. Het was alsdan dat mijn vader het besluit nam van ook te gaan vluchten ....
Maar keren we nu terug naar onze eigen vluchtroute met de belevenissen die we gingen meemaken.
Vader stapt tamelijk vlug door. We voelen dat hij ongerust is, we hebben moeite om hem te volgen. M'n oudste broer draagt m'n jongste zusje op z'n sterke schouders. Aan het kasteeltje "Van Muylem" op de Gentsesteenweg gekomen, zien we aldaar een ganse rij kanonnen langsheen de weg opgesteld. Het waren de kanonnen die vanop de Siezegemkouter de repliek hadden gegeven aan de Duitsers die vanaf de hoogten van Moorsel en Hekelgem, de stad beschoten. Nu stonden ze gereed om achteruit te trekken. De soldaten vermaakten zich met het plunderen van een boomgaard aan de steenweg palende. Ik herinner me nog goed dat een soldaat me een paar peren in de handen kwam stoppen ....
Aan de "Vijfhuizen" sloeg mijn vader de weg in naar Lede. We zagen (het was ondertussen al vrijwel donker geworden) niemand op de weg, behalve een dronken persoon die een herberg verliet en waggelend over de straat liep. Eindelijk geraakten we aan het gesticht der zusters Maricolen te Lede, een klooster waar geesteszieken werden verzorgd (heden ten dage nog). Daar verbleef een zuster van vader, door ons "tante nonneken" genoemd. We begrepen: hier zou men vragen om de nacht te mogen doorbrengen. Na lang aanbellen kwam eindelijk een "zuster" opendoen. Mijn vader vroeg om zuster overste te spreken. Toen deze na lang wachten zich vertoonde, vroeg mijn vader om er slechts één nacht in het klooster te mogen doorbrengen, want dat hij 's anderendaags met zijn kinderen verder naar Gent wou vluchten .... Maar het antwoord kwam prompt en bitsig: "Dat is onmogelijk want onze H. Regel verbiedt ons vreemde personen, zelfs voor één nacht in het klooster onderdak te verlenen inzonderlijk personen van het mannelijk geslacht". Ik zag dat mijn vader als van de hand Gods geslagen was. Toen was het vrijwel smeken en bidden dat hij deed, en wij allen stonden er beteuterd bij te kijken. Ik was kwaad en zou die dikke "vraa" (ik had haar al goed opgenomen en gezien dat ze zo dik was dat het moest schòòn weer zijn om er op drie dagen te kunnen rondgaan) wel kunnen 'n trap tegen haar schenen hebben willen geven. Enfin, bidden of smeken hielpen niet. Zelfs een plaatsje in hun schuur of stal (ik had bij een bezoek enkele maanden voordien met "tante nonneken" die plaatsen van hun "boerderij" bezocht) wou die dikke overste ons niet gunnen. Haar H. Regel was de niet te overschrijden grens: de deur werd voor onze neus dichtgeslagen. Mijn vader grommelde iets van "smerig wijf" en "die ros kent zeker niets van de zeven werken van barmhartigheid: de vreemdelingen herbergen ..." en gebood ons weer onze pakken op te nemen, zeggende: kom kinderen misschien is er ergens in het dorp nog een herberg open, en zullen we aldaar kunnen overnachten .... We vertrokken zeer treurig gestemd. Toen kwam daar eensklaps uit het donker een gestalte opgedoken waarin we dadelijk "ne paster" herkenden. Deze hield ons staan en vroeg wat we daar nog zo laat liepen te doen. Mijn vader legde onze toestand uit en hoe we afgeschept waren aan de "Maricolen". Toen zei de man heel vriendelijk: "Kom mee met mij, ge moet niet meer zoeken, ge kunt in mijn pastorij de nacht doorbrengen". En we stapten met hem op .... Thuis gekomen was die oude man en zijn meid een en al in de weer om ons op kussens en dekens te installeren. Wat meer is, we kregen elk nog 'n koffie, en wie honger had kon boterhammen krijgen. We hebben die nacht heel lekker geslapen. 's Anderendaags maakten we ons vroeg gereed om verder te reizen, maar die "brave paster" hield er mordicus aan dat we eerst een flink morgenmaal namen. Mijn vader dankte hartelijk de brave pastoor en drong aan om te mogen met geld zijn dienst te vergoeden; maar de priester weigerde beslist iets aan te nemen (later zal mijn vader nog eens speciaal naar Lede deze pastoor gaan bedanken).
We gingen in de richting van Schellebelle waar mijn pa hoopte nog een trein te kunnen halen die ons tot in Gent zou brengen.
Maar de weg naar Schellebelle liep voorbij het klooster der maricolen, waar we de avond tevoren zo brutaal waren afgeschept. Neven ons reed een kolonie lanciers te paard, de lange lansen hoog opgestoken en die ook in de richting Schellebelle reden. Toen zagen we allen iets dat mijn vader bijna deed vloeken: aan de voorgevel van het klooster, vlak boven de ingangspoort hing een grote Duitse vlag te wapperen, waarschijnlijk om eventuele Duitse eenheden die van Aalst zouden komen goed te stemmen. Bij het zien van die Duitse vlag vloekten de Belgische lanciers en verschillende staken er hun vuisten naar uit. Wij hadden leute in dit tafereel, maar vader zei woedend: "Die smerige dikke moef zal me nooit meer moeten afwijzen, want ik zet nooit of nimmer meer een voet in dat klooster". Hij heeft woord gehouden en is inderdaad nooit meer naar dit klooster gegaan om zijn zuster te bezoeken. Hij heeft haar slechts een brief geschreven waar hij met opzet het christelijk gedrag van haar "heilige moeder" uitlegde. Waarschijnlijk zal het brave mens nooit die brief in handen gekregen hebben maar die overste zelf zal aan dit schrijven geen plezier hebben beleefd. M'n pa heeft zelfs bij de dood van zijn zuster, een jaar nadien, geweigerd de begrafenis bij te wonen, om in geen kontakt met die fameuse "zuster-overste" te moeten komen.
Zoals gezegd: we trokken naar Schellebelle maar vorderden slechts moeizaam. De boeren keken met meewarige ogen naar ons, maar ik herinner me niet dat één van hen ons uitnodigde om wat te rusten, ofwel ons iets te eten of te drinken aanbood. Misschien wel, maar na zovele jaren is men reeds zeer veel vergeten.
Na onze vermoeiende tocht eindelijk in Schellebelle aangekomen, hadden we geluk, er stond werkelijk een trein vertrekkens gereed, reeds met een aantal vluchtelingen in. Ik herinner me ook nog dat aan die trein een paar gepantserde wagons gekoppeld waren en dat we de hoofden van enkele soldaten konden zien. Tegen de middag van maandag 28 september kwamen we toe in Gent, waar gedienstige dames en heren ons in de statie stonden op te wachten. Ook liepen er een aantal scouts rond om hun diensten aan te bieden. Mijn vader hoorde dat men de meeste mensen wou begeleiden naar het "Feestpaleis" dat ingericht was als ontvangstcentrum. Maar mijn vader had een ander plan: hij zou kennissen opzoeken die in Ledeberg woonden en daar om asiel vragen. Er was dra één van die "scouts" bereid om ons naar het opgegeven adres te geleiden en bracht ons naar een tramhalte. Weinige minuten later kwamen we ter bestemming aan en werden er met open armen ontvangen. De scout kreeg een geldstuk voor zijn goeie diensten en dra zaten we aan tafel, waar vader vertelde wat er in Aalst was gebeurd en tevens de perikelen op onze vlucht, daarbij de nadruk leggende op wat hij met die "dikke moef" te Lede was tegengekomen. De eerste nacht hebben we geslapen als nooit tevoren. Maar 's anderendaags hoorden we reeds dat er sprake was de jongsten naar een school in de buurt te zenden, want de grote vakantie was al dagen achter de rug. Dat beviel me wel niet erg, maar er was geen ontkomen aan. Nochtans, na schooltijd bleef er nog tijd genoeg over om in de dreef van een kasteel in de buurt te gaan spelen of 'n eindje verder te gaan kijken naar een militair oefenveld waar een aantal Franse ruiters gelegerd waren en er op en neer draafden. Dichtbij lag ook een spoorlijn waar we verschillende treinen hebben zien voorbijrijden vol met Engelse soldaten, waarbij de meeste zongen, begeleid door "harmonika"muziek. In Gent was er veel nieuws over de oorlog. De Duitsers die niet vooruit geraakten, de Fransen en Engelsen die overal overwinningen boekten. Verder nieuws over de bevoorrading, hulp aan de vluchtelingen enz ....
Op een bepaalde dag mocht ik met vader meegaan naar het Feestpaleis om naar de vluchtelingen te gaan kijken. Pas zag hij in de grote zaal al die mensen naast elkaar geïnstalleerd of hij zei tegen me: "Menneke, `t riekt hier al naar ajuinen" waarmee hij wou beduiden dat de meeste gevluchten uit de stad of de streek van Aalst kwamen. Hij kende persoonlijk vele van deze mensen en liet ze vertellen wat ze in Aalst tijdens de gevechten van zaterdag en zondag hadden meegemaakt. Ik luisterde aandachtig en nam me voor zo gauw mogelijk alles op mijn schrijfboek te noteren.
De vierde of vijfde dag van ons verblijf in Gent kwam de kennis van mijn vader van zijn werk en bracht een speciale tijding mee. Op zijn werk had hij vernomen dat de Gentse fabrieks- en havenarbeiders besloten hadden Gent tesamen met de Belgische soldaten te verdedigen. Ze zouden we een leger van 20.000 strijders kunnen vormen. Mijn vader, die tijding horende, was zeer enthousiast en ik niet minder. In mijn verbeelding zag ik reeds de Gentse gilden de vijand tegemoet marcheren, ik zag en hoorde hun roffelende trommels en hun wapperende banieren - Jan Breydel en Pieter de Coninck waren ook van de partij en Jacob van Artevelde troonde boven alles uit om de Duitse horden terug naar hun heimat te wijzen. Maar, treurig genoeg, ik heb geen gildescharen in looppas zien de vijand tegemoet stormen en de "Dulle Griet" heb ik nergens ontwaard. Wat ik wel hoorde, was, dat er in Melle en Kwatrecht een hevige slag tussen de Duitse en Belgische soldaten aan de gang was. Er knetterde aanhoudend geweervuur en niemand mocht meer de bareel te Ledeberg oversteken. Twee dagen later had de stad zich overgegeven en waren de Belgen teruggetrokken naar W. Vlaanderen, terwijl de Duitsers triomfantelijk hun intocht in de stad deden. Daar stonden we nu, het maakte niets uit nog te willen verder vluchten en we konden niet onnodig nog verder bij die vrienden blijven. Ik bood me aan met een andere broer om te voet naar Aalst terug te keren, en te gaan zien hoe de zaken daar stonden. Vader zou dan enkele dagen later met de andere kinderen Aalst trachten te bereiken.
En zo begonnen we aan de terugtocht, tesamen met honderden andere vluchtelingen die ook uit Gent naar Aalst terugkeerden. Wij gingen in de richting van Aalst, terwijl we legerkorpsen der Duitsers tegenkwamen die in de richting van Gent opmarcheerden.
Er was eigenlijk zo veel te zien op de steenweg dat we er onze vermoeidheid bij vergaten en er geen idee van hadden hoeveel km. we zouden moeten afleggen. De idee alleen van "naar huis gaan" deed ons gejaagd voortstappen. Honger leden we niet want we hadden proviand meegekregen en het kwam voor dat opmarcherende Duitsers ons stukken brood, koeken of fruit toebedeelden. Dat konden ze gemakkelijk want hun voertuigen staken vol met eetwaren en drank die ze in Aalst en verder uit de huizen hadden gestolen. Slechts uren nadien zouden we de eerste huizen van Aalst in het zicht krijgen. We waren wel acht uur onderweg geweest, maar voelden ons gelukkig. In Aalst verspreidden de terugkerende mensen zich om in hun straat te gaan zien wat er allemaal was voorgevallen. Wij stapten dapper door, maar toen we ter hoogte kwamen van de Koolstraat, begonnen we al een idee te krijgen van wat sedert ons vertrek was gebeurd. Overal deuren opengebroken, vensters ingeslagen, meubels binnenshuis aan diggelen. Op de kassei was het één laag gebroken glas en hier en daar stonden of lagen gebroken karren en wagens. Naarmate we de Gentsestraat afzakten naar de Markt toe, werd het schrikbeeld nog erger. Daar was niet alleen enorme schade aangericht, maar men zag er soldaten huizen in en uit lopen, meestal met flessen drank in de handen. Anderen zaten of lagen tegen de gevels hun roes uit te slapen terwijl nog anderen liederen zaten te brallen begeleid door een accordeonspeler. De markt stond vol met karren en wagens en men hoorde bijwijlen in het Duits roepen en tieren. Daar liepen ook een deel burgers tussen, zoekende naar ik weet niet wat, en vluchtelingen die hun woonst opzochten.
Aan de poort van het stadhuis stond een groep Duitse officieren gemoedelijk dikke sigaren te roken, en te lachen dat ze schudden. Ze waren kennelijk allen goed bedronken. De Molenstraat bood een totaal beeld van verwoesting ... niet alleen waren alle huizen beschadigd maar op de voetpaden lagen de resten van de afgebroken en uit de weg geworpen barrikaden en matrassen, katoenbalen, meubelen, karren en wagens ! Een bewijs hoe erg het er moest zijn aan toegegaan na ons vertrek op die bewuste zondagavond. Even over de St. Annabrug kregen onze voeten vleugels, we stormden naar huis, naar de Moorselbaan. En daar, ja daar, vonden we moeder en zuster terug met een paar geburen bezig met drank te bestellen aan Duitse soldaten. Broer en ik vlogen in moeders armen en waren aanstonds in de weer om te helpen. Mijn oom, die aan de "Rozen" wagenmaker was, had zijn zoons meegebracht en die waren bezig volop planken en inpakgoed aan de vensters te nagelen om de herbergzaal wat bruikbaar te maken. Gelukkig waren keuken en achterkeuken gespaard gebleven en dus bewoonbaar.
Nu interesseerde ons één zaak 't meest: te weten te komen wat sedert ons vertrek was voorgevallen in de gebuurte en over heel de stad. Bij de thuiskomst, een paar dagen na ons, van mijn vader met de rest van het gezin, zouden we alles vernemen. Ik voeg er aan toe dat vader met m'n broers en zusters geluk hadden gehad op hun terugtocht. Een voerman met handelsgeest (!) had paard en wagen ingespannen en bracht een heleboel mensen (mits goede betaling) naar Aalst terug. Ge moet maar het ijzer smeden terwijl het heet is.
Petrus Van Nuffel:
[i]Den Zondag 27 September 1914 staat met bloedige letters in de geschiedenis geboekt.
Aalst was verdedigd door carabiniers, piotten, lansiers en eenige gidsen, te samen vierhonderd in getal.Zij hadden zich 's nachts langs den oever des Denders versterkt en hun geschut geplaatst achter het kerkhof. De Duitschers belegden het goedje van Ganzeman, in de Binnestraat, de Geldhofstraat en omtrek, en een gedeelte der Bergemeerschen, terwijl hun verzamelde artillerie Bouchout en Moorsel beheerschte. In den kouter, tusschen den Rozendreef en de Peerdekensstraat, lag een vijandelijke legermacht, die op 5000 man mocht geschat worden: “Achter elke bloemkool lag een pinhelm”, zegt een ooggetuige; aldaar, en afwijkend langs de Moorselschebaan en de Roosen, gaapten ontelbare kanonnen.
Ten 7 uur en een kwaart weerklonk het eerste schot.
Eenige oogenblikken stilte …
Een tweede knal deed allen sidderen; dreunende ontploffingen volgden.
Elke slag was een steek in ons hert.
Honderden projectielen vielen op de gebouwen, in de straten, met ontzettend uitwerksel neer: dood of brand ! in alle wijken sloegen ontploffende houwitsers warboel en puinen. De kelders zaten gevuld met een bange, biddende menigte, want wie zich buiten waagde, boette zijn vermetelheid met de dood.
De grond davert.
Alles beeft.
De lucht is bloedrood …
Op het hospitaal wapperde, jubelend in de geïllumineerde oneindigheid, het vaandel van vrede, van liefde, van genade: de banier van het Roode Kruis .... Zullen de arme zieken, ongeneesbaren en ouderlingen van den oorlogsgruwel gespaard blijven ? Zouden de stervenden niet in peis den laatsten zucht mogen loozen en vredig de oogen sluiten ? ... IJdel hoop ! Alle princiep van Volkenrecht misprijzend, alle menschelijke wetten versmadend, was het toevluchtsoord der onterfden het mikpunt van 't bombardement. Meer dan twintig bommen waren alreede op het hospitaal neergevallen, dwarsdóór daken en gewelven, in de zalen, in de ziekenbedden, dóór de vloeren. Wat konden de Liefdezusters anders doen, ten einde hun duurbare zieken, grijsaards en gebrekkigen te redden, dan met hen vluchten achter de bemuurde omheining der tuinen, tegen het vijandelijk vuur, zich met matrassen beschuttend ? ... Een tooneel schrikkelijk-wreed ontrolde zich daar: tweehonderd en vijftig personen, mannen, vrouwen en kinderen, gedurende lange uren aan doodsgevaar blootgesteld; velen gekwetst, gedood, en in hun zieltogen bijgestaan door de Zusters en den E. H. Pastor Clement Borreman, die, alhoewel zelf gewond, het edelste voorbeeld gaf van zelfopoffering en doodsverachting ... Een oude zieke vrouw, Hoevelinck Pauline, getroffen door een schrapnel, bleef op den slag dood. Camiel De Pauw, aldaar voor eene operatie verblijvend, werd door een obus als neergebliksemd en stierf aan den hals eener Liefdezuster; ook de genaamde Maria Mergan was hetzelfde lot beschoren.
Door den aanval op het Hospitaal, met opgezetten wil geschied, schonden de Duitschers de regels van het internationaal recht, aangenomen door al de beschaafde naties.
Tusschen de lieden, in den hof van het gasthuis gevlucht, vielen ook verscheidene slachtoffers. De 2l jarige Pelagie Sterck werd den slagader afgeschoten. Bij de talrijke erg gekwetsten telde men Cesarine Triest, vrouw Engelbertus D'Hoker; thans levenslang gebrekkelijk; Jan Baptist Van Gysegem, door acht kogels getroffen, en den rechterarm, door beenbreuk, verbrijzeld; Joanna Van der Biest, vrouw Alfons Sterck, de twee beenen doorschoten; verders kleine bloedjes, die allen, des avonds, kwaart na 6 uur, naar het verpleeghuis der Pupillenschool werden overgebracht. De Zusters rekenden het getal nijg gekwetsten op tien en de dooden op vier.
En hoe grillig de dood haar zeisen zwaait ! Zij breekt onmeedoogend den levensdraad der bloeiende jeugd en spaart den ouden afgesloofden grijsaard: De kinderen Van der Vorst moesten met hun 86 jarigen vader de woning ontvluchten; zij droegen hem bij den metser Matthys, in de Hertstraat, later bij De Beul, en waren ten slotte verplicht, met een stuk van 'n ladder, over den muur van 't hospitaal te klauteren; de ouderling lag daar, plat op den buik, onder een geesel van obussen, tot half drie uur 's namiddags, zonder eten of drinken. Toch zat de oude Van der Vorst, ten 4 uur, weer thuis, kras en gezond !: - Twee ander gevallen: Terwijl de beschieting in volle hevigheid woedde; wen het moordend lood tot op den koer van het Landhuis de telefoondraden brak en op de steenen sloeg; wanneer de ijselijk-geweldige slagen donderden, klommen de Zwarte Zusters, van uit hun klooster, over den scheidsmuur van 't Landhuis en vandaar in de zaal van den gemeenteraad; niet ééne Zuster bekwam het minste letsel, en allen konden, 's avonds, om 5 uur, ongedeerd naar de gemeente Lede vluchten. - In den Dender, onder den muur van het Begijnhof, lag een vaartuig, waarin zich twee à drie honderd menschen hadden verscholen; de bommen zweepten langs het dek, vlogen uren lang over het schip, huilend en gierend, om, slechts een paar meters verder, huizen te vernielen en fabrieken in brand te steken; geen enkel der personen, in het vaartuig verborgen, bekwam eene schram.
Inmiddels had een straatgevecht plaats aan de Varkensmarkt, hetwelk van 7 uur tot half 10 uur, met kleine tusschenpoozen duurde. De Duitschers vochten er wanhopig tegen gidsen en lansiers; zij kregen het er zóó warm, dat de bevelhebber verplicht was, zijn verschrikte manschappen van het 73e Landsturm, met geweld uit het straatje Van Mulders te sleuren; de commandant zelf werd in den buik gekwetst en een andere Duitscher bekwam ernstige verwondingen; men wilde dezen, ter verpleging, in de herberg Sedan binnenbrengen, doch daar de deur gesloten was, werd de vitrien met kolfslagen ingebeukt; een groot aantal gekwetsten werden langs den hof Van Geem weggebracht; vóór de deur der weduwe De Groodt lag het lijk van een zwaarlijvigen Pruis, hetwelk een groote wonde aan het oog droeg. Hoe vinnig de strijd aldaar toeging, bewijst het feit, dat in een tijdsverloop van twee minuten de Belgen vier gekwetsten hadden. Tusschen deze gevechten onderscheidde zich op een bijzondere wijze de burger Kamiel Van Holsbeeck, die, trots het groot gevaar, ter straat bleef en, door signalen, de Belgen de gewichtigste diensten bewees. Wanneer de Duitschers wegtrokken, leverden Van Holsbeeck, samen met Frans Bockstael, Karel Van Balen (een weinig later zoo ellendig vermoord) en ander wakkere Aalstenaars, den buit van ransels, geweren, mitrailjeusen, enz., in de handen der Belgen.
Wenden we nu de blikken naar de verschillige wijken der stad, om het uitwerksel der beschieting van dichtbij te aanschouwen.
Een der eerste slachtoffers was Joanna Godier, echtgenoote Jaak Kieckens, die, tusschen 8 en 9 uur 's morgens, uit haar woning der Pontstraat, naar het huis Dendauw vluchtte; zij werd den linkerarm afgerukt en den rechtervoet zoozeer gekwetst, dat hij moest afgezet worden.
- Aan den hoek der Brabaratstraat en Houtmarkt viel eene bom en trof den l8 jarigen Leo Antoon De Vriendt. Drie leden van het Roode Kruis, de heeren Emiel Bogaerts, Polydoor De Vos en Frans Clotman, droegen den lijder naar de Pupillenschool, waar de doctors Eeman en Wauthier hem verzorgden en de E. P. De Vriendt S. J. den stervende de H.Rechten toediende. De Vriendt werd, den 2 October, door de Duitschers, in de Pupillenschool begraven, en op zijn graf plaatsten zij het opschrift: Hier liegt ein Belgischer Kamerade. - Palmyre Van Herreweghe, echtgenoote Van Hoorick, Korte Zoutstraat, 24, bevond zich op haar slaapkamer, wanneer zij door een granaat vreeselijk gekwetst werd; zij bleef verscheidene weken op het lijdensbed gekluisterd; toen zij genezen wras, kwam het bericht toe, dat haar man op 't veld van eer zijn leven gelaten had. - In de Langestraat dwaalde, rond drie uur's namiddags, een groep vluchtend volk van Mijlbeek; bommen en granaten vielen overvloedig: het schroot trof de 13 jarige Josephine Steenhaut, van den Bergenkouter, en veroorzaakte een groote opening in haar hoofd; Polleyn Clothilde, oud 26 jaren, wonende Langestraat, 68, bekwam een stuk schrapnel onder den knie van het linkerbeen en moest naar de kliniek overgebracht worden, waar zij gedurende zes weken verbleef. - De 13 jarige Suzanna De Backer, geschoten in den rug en de longen, werd naar het hospitaal gedragen en bleef gedurende twee jaren onder doctor's handen. - In den kelder van Frans De Moor, Borluutstraat, 24, zaten een zestigtal personen verscholen; rond half een's middags hoorde De Moor menschen op de straat en hij ging buiten om ze binnen te roepen; men zag hem vallen, gewond in den onderbuik en aan de armen; hij stierf, na schrikkelijk lijden, in de Byloke van Gent. - Jeannette Claessens vluchtte uit haar woning, Doolhofstraat, 3, naar de Bergemeerschenstraat; door een ontploffende granaat geraakt, zeeg zij, badend in een bloedplas, neer; ondanks het gevaar van zelf gedood te worden, liep Kamiel Rombaut de straat op en droeg de gekwetste weg; zij overleed s'anderdaags in de kliniek; haar vader stierf later van verdriet. - 's Middags zat het huisgezin van Gustaaf Arys, in de Groenstraat, 60, aan het noenmaal, wanneer een granaat te midden der groep met knetterend geluid neerkwam: de woning scheen één vuur; al de aanwezigen lagen te gronde, in een wolk van stof en rook; Gustaaf Arys werd den rechterarm lam geslagen; zijn 16 jarig zoontje Raphaël ontving een breede wonde in den buik, die de dood voor gevolg had. Bij hen bevonden zich ook personen, vreemd aan den huiskring: de 14 jarige Clementine Vlasschaert, dochtertje van Adolf, werd de kleederen van het lijf gerukt en doodgebliksemd; haar moeder en haar zuster Rosalie bekwamen ijzige verwondingen en bleven maanden lang in stervensnood; een kindje van 4 jaren, Sylvia Pappaert, lag gansch naakt, verkoold, tusschen de puinen. Drie dooden in hetzelfde huis ! - Benoit Oosterlinck, oud 31 jaren, wonende Denderstraat, 13, moest tengevolge der beschieting het hospitaal, waar hij voor eene operatie verbleef, verlaten; daar hij aan den Zwarten Hoek niet weg kon, bleef hij bij zijn schoonbroeder Jozef Gilladen, Schutterstraat, 4. Nauwelijks lag hij aldaar te bed, of eene bom viel door het dak van dit huis, in zijn legerstede. Hem werd den linkerarm afgerukt en hij stierf, te Gent, den 7 October daarna. - Met oorverdoovend geknal ontplofte eene obus op de hoeve van Coleta Haleydt, wijk Schaerbeek, en drong in den kelder.
De woning was gedeeltelijk vernield; met haar knecht, Petrus Hoevelinck, en diens vrouw en kinderen, wilde Coleta Haleydt de straat opvluchten doch vóór de hoeve lag de gracht vol Duitsche soldaten, die, zoo zij naderden, hen dreigden omver te schieten; ze waren derhalve verplicht, langs den hof een uitweg te zoeken; juist viel dáár, voor hun voeten, eene bom: de 84 jarige vrouw stortte gansch bebloed en stervend neer …
Aalst werd door het handvol dapperen hardnekkig betwist.
De Sinte Annabrug was voor den bestormer ongenaakbaar; van in de nabijgelegen huizen, van achter de verschansing schoten onze jongens er onverpoosd in. Ook aan de Werfkapel stond eene niet te onderschatten barricade opgericht, ten einde den vijand den overgang van de Vischmarktbrug te beletten. In de kelders van het fabriek der heeren Moens de Hase, waar honderden menschen gedurende zeven uren opgesloten zaten, werd, op eenen kruiwagen, een erg gekwetsten lansier binnengebracht.
De Zeebergbrug en de viaduk van den Brusselschensteenweg waren flink verdedigd. Ternauwernood stak eene pin wat te ver boven den grond, of: pif, poef, paf ! de Duitscher tuimelde op de kassei. Maar hier ook bleef de wraakzucht des vreemdelings niet achterwege. De bewoners der Brusselschebaan, uit hun woningen gesleurd, moesten, als een levend schild, vóór de Duitschers in het vuur gejaagd, opmarcheeren, steeds gebracht ter plaats waar het gevaar dreigde; aan de herberg “Het Muisken”, op den steenweg, langs den Buekendreef, door den Bergenkouter, altijd onder bedreiging van onmiddellijk neergeschoten te worden, -blijvend zonder voedsel tot 4 1/2 uur s' avonds. De huizen, onlangs langsheen de Albrechtlaan, nieuw gebouwd, werden in brand geschoten en gingen in reusachtige vlammen op.
In den Beukendreef werden de vrouwen gedwongen, hunne echtgenooten, die in kelders of op zolders gekropen waren, aan te wijzen. Jozef Van Mol, Joannes Michiels, Jan Van Delsen en zijn zoon, Petrus Slagmulder, Jan Van Mol, René, en Jozef Boel, en veel anderen, door officieren en soldaten gevangen en mishandeld, werden samengebracht, in rijen van vier, en onder den kreet Nach Aalst ! in 't geschut der Belgen, te midden van den steenweg, geplaatst, terwijl de Duitschers in de grachten kropen. In den namiddag togen de pinhelmen, die vruchteloos poogden de stad in te nemen, met hunne gevangenen naar de Moorselschebaan, onderwege de deuren inbeukende en nieuwe slachtoffers bij hun rangen voegende. Aan de Roosen werd rechtsomkeer gemaakt en kwam men terug tot aan den Watermolen, waar de burgers in het molenhuis opgesloten werden. Terwijl ze daar zaten, weerklonk niet ver van hier een geweerschot: dit was natuurlijk door zivilisten gedaan ! De Duitschers vormden vier patroeljen, die, in evenveel verschillige richtingen, op zoek gingen; onze stadgenooten bracht men buiten; zij werden op ééne lijn gezet, vóór een peloton soldaten, die, met de geweren naar hen gericht, de terugkomst der patroeljen afwachtten, om hen te fusiljeeren. De eerste patroelje kwam weer: niets gezien; de tweede, evenmin; de derde, ook niets; eindelijk, de vierde bracht de tijding dat het schot gelost was door een bedronken soldaat … Zulks was voor allen het leven, en, om 4 uur's namiddags, de verlossing.
Onderwijl kwamen twee Duitschers in het Café de l'Avenue; gehouden door Alfons Spanoghe, Brusselschensteenweg, en traden rechtstreeks in de achterplaats. Vandaar heeft men, op nen afstand van slechts vijftig meters, uitzicht op de villa van M. Maurits De Wolf, alwaar dezes knecht, Jacobus Emmanuël Van Nuffel, door eene der dakvensters tuurde. Men hoorde eenen der soldaten zeggen: “Hij is daar !” en daarop zonden zij, dwarsdoor het venster der keuken, een fuziekkogel, die Van Nuffel in het hoofd trof. Hij viel steendood achterwaarts in de zoldering. Het tweetal verliet de herberg zonder een woord te spreken.
Terwijl de Belgische ruiters de Zeebergbrug verweerden, hadden zij hun paarden in de Van Langenhovestraat in zekerheid gebracht. Eensklaps kwam in deze straat eene bom terecht, die den lantaarnpaal verbrijzelde en verder merkelijke schade aanrichtte. Het tiental strijdrossen; gansch opgetoomd en gezadeld, verschrikten, rukten zich los en stormden in woeste vaart naar de Houtmarkt, de Zonnestraat door, de Keizerlijke Plaats op; de buiken bijna plat tegen den grond, de toomen los over de pooten, de zadels onder de romp gedraaid ... Geen mensch wist, aan wie de paarden toebehoorden, noch waar ze vandaan kwamen; niemand dierf hun dollen rit stutten.
In de Molenstraat, aan de smidse Gowie, stond een Belgische mitrailjeuse. De geburen dwarrelden waanzinnig door elkaar; twee gidsen, die het geschut bewaakten, schreeuwden: “In uw kelders ! ... Dat niemand meer buitenkome ! ...” Een lava van moordend schroot viel in de straat; bommen stortten door de daken, troffen de Werfkapel, de huizen Panné, De Paepe, Wauthier, Gheeraerdts, Sonck en veel andere ... Op dit oogenblik poogde het rijtuig van M. Gheeraerdts zich een weg door den warboel te banen. Met groote moeite kwam het voertuig, met den heer Burgemeester, op de hoogte der straat, met het inzicht in het Landhuis te geraken. Geen pogingen konden baten: de Kapellestraat en de Groote Markt waren met soldaten vervuld; men werd onweerstaanbaar voortgestuwd naar de Nieuwstraat en verplicht den Gentschensteenweg te volgen, waar het uitdrukkelijk verboden was te blijven staan. Tusschen
Aalst en Oordegem trokken veel Belgische soldaten heen en weer. Te Oordegem vroeg een major van ons leger inlichtingen over Aalst, en beweerde dat hij versterking uit Gent verwachtte; er was hem ook gezegd geweest, dat in Aalst een hevige strijd ontketend werd en dat talrijke Duitsche troepen zich tusschen Assehe en Brussel bevonden. - in Gent toegekomen, was de eerste zorg van onzen Burgemeester, zich te begeven bij den Gouverneur en bij de krijgsoverheid, ten einde de bevoorrading zijner bevolking te bekomen. De Gouverneur raadde M. Ghearaerdts aan, in Gent den loop der gebeurtenissen af te wachten, voorgevende dat hij groot vertrouwen had in den uitslag van het gevecht, dat te Aalst geleverd werd. De Burgemeester vroeg dan aan de krijgsoverheid een vrijgeleide, om, dóór de Belgische troepen, in zijne stad te komen, hetwelk men hem toestond.
De stoffelijke schade, in de stad veroorzaakt, leverde een treurig vertoog. Langs verscheidene kanten ontstond brand; bijna al de huizen der Van Wambekekaai waren zwaar beschadigd of werden door de vlammen verslonden; het caoutchoucfabriek en het fabriek van scheikundige meststoffen van M. Achiel Eeman, op de Hooge Vesten, brandden ten gronde af; de puntgevel van het Begijnhof en een huis der Pontstraat werden vernield; in dezelfde straat verteerde het vuur een gedeelte der fabrieken van de firma Roos, Geerinckx en De Nayer; het fabriek Jelie en de woning van M. Leo Gheeraerdts, in de Vaartstraat, en dezes stallingen, in de Molenstraat, waren door verscheidene bommen getroffen, en een paard werd ter plaatse doodgeschoten, en eenige dagen later, door de politie, in den hof begraven. De Sint Martenskerk bekwam haar aandeel in de verwoesting: eene der pinhakels en eene der buitengaanderijen lagen verbrokkeld; daarenboven drongen eenige bommen in 't inwendige van den tempel, met het gevolg dat drie schoone geschilderde glasramen vernield waren en het altaartafereel De Marteldood der H. Katharina van Alexandrië, door Pieter Thys, den Oude, van Antwerpen (1667) ernstig beschadigd werden. Bommen vielen in de Werfkapel, de fraaie glasramen van Bardenhewer tot gruis malend en vervolgens de hoekhuizen De Paepe en Panné doorborend. De toren der Sint Jozefskerk had veel te lijden, en het nieuw hospitaal onderging voor verscheidene duizenden frank schade. Een aantal gebouwen van het oud Gasthuis, aan den Dender gelegen, werden bijna in ruïnen geschoten; in eene der afhankelijkheden was een zeer belangwekkende tentoonstelling geopend der werken van kunstschilder Jan Van Malderen en beeldhouwer Jozef De Somer; het salon werd bijna gansch vernietigd: van de vier beeldhouwwerken bleef enkel brijzeling; van de 41 schilderijen werden er 29 vernietigd; de beschieting veroorzaakte aan de kunstenaars een verlies van meer dan 15.000 frank.
Rond 9 1/2 uur 's morgens was eene bom gevallen door het dak der woning van Jozef Schockaert, Beekstraat, 6, en kwam terecht in eene kamer waar het lijk lag van zijn broeder de E. H. priester Carolus-Ludovicus Schockaert, daags te voren den 26 September, om 8 uur 's morgens overleden; de doodkist werd van den 30 September in den tuin beaard, tot den 21 October.
Het zou te ver leiden moest men over al de straten in bijzonderheden treden. Wie toch heeft van de herhaalde ontploffingen der ijzerenwegen, bruggen en sassen, van de beschieting niet geleden ? ... Volgens de officieele opgaaf waren er van de 8.281 te Aalst bestaande gebouwen en woonhuizen niet minder dan 452 vernield of zeer erg beschadigd; en onder deze die oudheidskundig belang opleveren, mogen gerangschikt worden, in de Molenstraat, n° 40, jaarteekenende van 1763, en de woning n° 50, gebouwd ten jare 1772. Vier maanden nadien nog leverden de talrijke puinhoopen, het steengruis en vuil, in sommige straten en op voetpaden een bestendig gevaar, en moest de dienstdoende burgemeester, ten einde ongelukken te voorkomen, door eene bijzondere verordening van 29 Januari 1915, de wegruiming bevelen.
De beschieting duurde van 7 uur en een kwaart tot 10 uur 's morgens, en herbegon van 's middags tot 4 1/2 uur 's namiddags.
Te midden van bommen- en kogelregen gaf de heer Désiré De Wolf, schepen van openbare werken, schitterende bewijzen van heldenmoed. Nog ruim driehonderd stadgenooten bevonden zich langs den overkant des Denders, in de handen des vijands. M. De Wolf bekwam van den Belgischen bevelhebber de toelating die wanhopige lieden te redden en deze over de brug van den Zwarten Hoek te gaan halen. In eenige oogenblikken had hij, en de politieinspecteur Prosper Buys, de dwalende huisgezinnen verzameld, en gelukten beiden erin, hen allen gaaf en gezond over den Dender te brengen.
De zieken van het hospitaal werden gedragen naar de Oude Vrouwen- en Oude Mannenhuizen der Kattestraat.
In den loop van den dag had de Belgische krijgsoverheid de hier nog verblijvende Duitschers Luno en Guillot in het stedelijk doortochtshuis doen opsluiten.
De Duitschers waren met bloedige verliezen achteruit geslagen.
Als dan begon de algemeene vlucht der bevolking, dewelke tot s'anderdaags 's middags onafgebroken voortduurde. Het was voor niemand een geheim, dat de Duitschers met vernieuwde krachten gingen aanvallen.
In den vooravond stond er, ter Kerkstraat, rechtover het huis van doctor Hoorens, nog eene barricade opgericht. Onverwachts kwamen eenige onzer soldaten toegeloopen, die zich onder de wagens en onder de schutsels der verschansing, met het geweer naar de Brusselschestraat gericht, verdoken.
- Wat gebeurt er ?
- De vijand nadert; .... niemand mag voorbij.
- Zoo. Dan moeten we terug, de Duitschers tegemoet ?
Een onderofficier vroeg uitleg. De heeren, die uit de Pontstraat kwamen, zegden wie ze waren; eene plank werd van tusschen de stelling getrokken en allen kropen onder de voertuigen door.
Wat later werd vastgesteld dat er een valsch alarm gegeven was.
Pakkende stilte zonk in de weenende stad. Geen enkel lichtje pinkelde. Maar aan den hemel, nog zwart van poeierdamp, teekenden zich de vuinzende geraamten af der brandende gebouwen. Vlammen sloegen torenhoog, beten, kraakten, verscheurden, brandden tot pulver.
In de rosachtige vuurwolk verscheen een witgesluierde schim: de dood, die in hinderlaag lag
De dag ontwaakte in vorstelijke pracht.
't Zonnelicht dartelde op de leiendaken en in de vensterkozijnen van 't eeuwenoud Geldhof. De weiden van Papenrode zongen hun groot en machtig weeldeleven en praalden met duizenden bloemen van mooiheid en donzen teederheid.
Hier lagen de Duitschers verzameld, met het inzicht, langs den Ouden Dendermondschensteenweg en de Breedestraat dóór, den Dender over te steken. Uit bruinglimmend kreupelhout en verkoperende gerskanten kroop de cohorte van ruwe krijgers, sluipend, loerend, ten aanval bereid: 't scheen, in miniatuur gezien, een traag voortkruipende slang van staal en menschenvleesch.
In de Breedestraat gekomen, breidt de legermacht weidsch uiteen en vervult, links en rechts, meerschen en landijen. Knetterend salvo, woest gehuil, galmen door de lucht: Auf ! ... Gott mit uns zu kampf und siegen !
Men heeft de eerste woningen bereikt. De menschen vluchten in kelders, zoeken hun levensbehoud op zolders en in stallingen.
Hier, gelijk overal, gingen de vandalen dom-ga-weg verpletteren al wat hun in den weg staat: schoon of leelijk; àl dooden: schuldig of onschuldig …
Hier bracht 't arm volk van Aalst zijn offerande op het altaar der wereldramp ...
Als bloedzuchtige tijgers drongen de trawanten van Willem de Dwingeland in de huizen der bewoners. De 18 jarige René Jozef Pyck, die met zijn ouders aan het ontbijt zat, werd buitengesleurd en in de straat vermoord. Guillaume Van Heddegem had zich met zijn zoon in een stalleken verborgen; twee Duitschers stormden binnen, plantten een revolver op het hart der verschrikte vrouw en dwongen haar, de schuilplaats van echtgenoot en kind te toonen; deze werden op den koer gebracht, waar de vader met een bajonet zoo geweldig doorstoken werd, dat de ingewanden op den grond lagen; de zoon kon evenwel wegvluchten.
Van huis tot huis dreef men de lieden op de straat, waar zij in 's vijands gelederen werden geplaatst. Tusschen die menschen bevonden zich Xaveer Van den Driessche, Frans Matthieu, Alfons Robbrecht, Petrus Van der Haegen, Robert Marinckx, Frans Van Geert, Jan Baptist Van Nieuwenhove, Edward Geeroms, Jozef De Nil, Jan Octaaf Bosteels, Petrus De Groot, Gustaaf De Mol en velen meer. Onder gruwelijke mishandelingen bracht men deze naar de Geldhofstraat; een officier beval hen, over eene gracht te springen; en dáár, op het land van Albert Van de Maele, gebeurde eene slachting, zoo ijzingwekkend, dat de pen weigert, dezelve in haar afschuwelijkheid te beschrijven ....
Wankelende wroeters, half-naakt op uw Kalvarieberg geklommen, de magerte van uw lijf, door kolf- en sabelslagen, tallenkante gekneusd, nog eenige stonden, en de kruisweg van angst en lijden is t'einde.
Frans Van Geert, oud 65 jaren, vader van vier kinderen, ontving een bajonetsteek in den hals en werd vervolgens doodgeschoten. - Edward Geeroms, oud 24 jaren, stierf een ijselijke dood: men doorschoot en doorsneed hem den hals. - Robert Marinckx, oud 22 jaren, bekwam twee geweerschoten, en een bajonetsteek eindigde zijn lijden. – Jan Octaaf Bosteels viel zielloos neer, getroffen door verscheidene kogels. - Petrus De Groot, oud 29 jaren, werd op de knieën bij de lijken gesleurd en ondanks zijn smartelijk gekerm, het hart afgestoken. – Jan Baptist Van Nieuwenhove bleef voor dood liggen: hij had drie bajonetsteken, een kogel in de zijde en een schot inden arm bekomen; twee vrouwen hebben hem later opgenomen en naar de Pupillenschool gebracht. - Frans Matthieu, wreed doorschoten, ademde nog, en kon naar de woning van Emilie Van de Maele gedragen worden. - Alfons Robbrecht en Petrus Van der Haegen, insgelijks op het moordtooneel gebracht, gelukten er in te ontsnappen en zich bij Paulinus Boeykens, in het Geldhof, onder eene kas te verduiken. - Xaveer Van Driessche, oud 41 jaren, werd neergeschoten en de twee polsen doorsneden; hij overleed denzelfden dag. Wanneer de moordenaars zich op deze plaats achteruit trokken, vond men er negen verminkte lijken en drie gekwetsten ...
Aan de brug van den Zwarten Hoek ontspon zich een kamp op leven en dood.
In het locomotievendepot der statie, achter hooge stapels kolen, in de door matrassen beschutte vensters der aanpalende huizen van Denderstraat en Tragel, zaten de Belgische carabiniers met machiengeweren, vastbesloten de Duitschers den overtocht der rivier te beletten. De vijand daalde met z'n golvende drommen in de Driesleutelstraat, waar een aanzienlijk getal stadgenooten de drankhuizen vervulden of in de kelders verborgen zaten. De Duitschers pleegden er de grootste lafheden en staken van weerskanten de huizen der straat in brand. De mannen werden uit hun schuilhoeken gehaald, gestampt, geschupt, vermoord, of vóór de rangen, naar den oever des Denders, gedreven.
In de herberg van Charles Louis Saeys, Driesleutelstraat, 17, zat het vol gevluchte lieden uit den omtrek, die, verrast door de plotselinge verschijning des vijands, niet verder geraken konden. De soldaten vielen er met geweld binnen en een officier, die elk met den revolver bedreigde, schreeuwde: Hinaus ! Alle diese Häuser sollen niedergebrannt werden ! Alles kaput ! Met de kolven der geweren werden allen buitengeduwd. De schoondochter, Rosalie Van Landuyt, vrouw Frans Saeys, vluchtte, met haar wichtje van 14 maanden oud in de armen, naar boven, om aan verder mishandelingen te ontsnappen. Middelerwijl stapelden de soldaten beneden tafels, stoelen en kleederen op elkander en staken alles, bij middel van geel poeder, in brand. Op den zolder geklommen, kon Rosalie Van Landuyt het daar niet meer uithouden van den geweldigen rook. Wat gedaan ? Zij en haar kind waren veroordeeld door verstikking te sterven ! Na het wicht een kruisje gegeven en in doeken gewonden te hebben, liet zij het door't venster in den tuin glijden; zij zelf sprong daarna op een afdak en vandaar bij haar kind, hetwelk deerlijk gesteld was, maar nadien, Godlof ! herstelde. Vader Saeys had zijn koelbloedigheid behouden: te midden van dit uitbundig rumoer zag men hem, achter den toog, met een fleschje bock in de hand staan, en wanneer zijn vrouw, Julia De Mey, hem smeekte met haar en de kinderen te vluchten, morde hij bedaard: “Wat zouden ze met mij, zoo'n oud man, nog doen ?” De soldaten moesten hem, alsmede Emiel Van de Meerssche, Karel Van Balen en Jozef De Vos, buitensleepen. M. Van de Meerssche, de eerste op de straat gebracht, ontving een zoo geweldigen kolfslag in den hals, dat hij ten gronde stuikte; wanneer hij weder recht stond, waren een groot getal bajonetten op hem gericht, doch een luitenant liet niet toe, dat hij afgemaakt werd. Karel Van Balen poogde, langs den overkant der straat, te ontsnappen, maar hij bleef met een voet in den prikkeldraad der afsluiting hangen; de Duitschers ijlden met gevelde bajonetten toe en staken hem, onder de oogen zijner kinderen Louis en Jozef, de darmen uit het lichaam; dit slachtoffer werd 's avonds op zijnen koer begraven.
Het woord is aan M. Kamiel Van Houtte, die zich tusschen de opgedreven stadgenooten bevond:
Van in de Geldhofstraat, Dendermondschensteenweg en Breedestraat werden alle deuren en vensterluiken, alhoewel goed gesloten, stuk geslagen; mannen, vrouwen en kinderen uit hunne woning gehaald, om, eenige meters verder, gedood te worden bij middel van geweerschoten en bajonetten. Ongehoorde wreedheid bezielde die tirannieke troepen. Na een eerste poging, om de brug van den Zwarten Hoek in te nemen, vruchteloos beproefd te hebben, kwamen ze terug in de Driesleutelstraat. Oberleutnant Karl von Kohlenberg, van de 8e compagnie furher L. D. W. 1e regiment 73, gaf bevel: Alles in feuer ! en in één oogwenk stormden 200 branders los, huilende: Spionen, hier ! en staken het vuur aan de huizen langs beide kanten der straat. Voortgezweept door kolf- en sabelslagen, werden we vóór de beulen gestuwd. Eenige mijner kennissen bleven levenloos ter plaatse liggen.
Eindelijk werd er stilstand bevolen en moesten we allen de handen in de hoogte houden. Een grondig onderzoek, of liever een rooverij begon, onder voorwendsel te zien of niemand der onzen wapens op zich droeg; edoch, geldbeugels, cigaren, pijpen, zelfs een tabakdoos, werden voor verboden tuig genomen en verdwenen in de zakken der grijze kapotten .... Daar kwam hij weer, de gevreesde von Kohlenberg, vergezeld van een doctor. Wij werden gedwongen te roepen: Es lebe der Deutsche Kaiser ! en eerbiedig te groeten. Vervolgens rangschikte men ons op den rechterbijgang der Hertstraat, vier burgers per reeks, en daartusschen een machiengeweer. Dan ging het op stap, naar het vuur, den hoek omkeerend tot aan de Nieuwbrugstraat; aan de poort van het fabriek Roos, Geerinckx en De Naeyer bleven we staan.
Naar oogenblik !
Met ongemeene stuurheid kreet de bevelvoerder: Alle zum sterben fertig ? ... waarop een bevestigenden hoofdknik, en daarna: Feuer !
Van weerskanten knalden machien- en geweervuur, dood en vernieling in beider rangen zaaiend. Velen der onzen lieten zich plat op den buik vallen, en onze carabiniers mikten goed en schoten veelal boven onze hoofden. Een achttal soldaten van het 73e Landsturm stortten dood ter aarde, maar ongelukkiglijk sneuvelden eenige burgers aan mijne zijde. Na een verwoed gevecht, waren de Duitschers tot den aftocht verplicht. En onder luid gejubel van: Bravo ! Leve de carabiniers ! konden we, langs de Tramstraat en de Boudewijnkaai, over de Sinte Annabrug, in de stad geraken.
Een zijner geburen verklaarde:
Om 9 uur en half bevond ik mij op mijnen zolder. Ik zag de Duitschers schermutselend de stad naderen en ik verwachtte dat zij zouden gevuurd hebben. Zij vertoonden zich eindelijk in onze straat, sloegen de deur van mijn huis aan splinters en traden binnen; ze grepen mij vast en wierpen mij buiten. Vóór mijn deur lag het lijk van een Duitsch soldaat. De Duitschers zegden tot mij, op hun dooden makker wijzende: “Daarvoor zullen wij u doen boeten.” Ik werd ten gronde geslagen en 'k bekwam een bajonetsteek in het been. Intusschen goten de soldaten nafte over mijn huis en staken het in brand. Mijn zoon werd insgelijks op de straat geworpen. Met ander kennissen werd ik naar de vuurlijn gesleurd.
Twee werklieden, Emiel Janssens en Victor Van Holder, die in het fabriek Roos, Geerinckx en De Naeyer op een ijzeren ladder stonden, waren van op hun verheven standpunt ooggetuige van den hopeloozen aanval der Duitschers en van hun schandigen aftocht. Eene Duitsche mitraajeuse was in de Nieuwbrugstraat blijven staan, en een Belgisch soldaat, die langs den overkant der brug lag, riep hen toe:
- Wie durft de mitrailjeuse nemen ?
- Wij ! antwoordden Janssens en Van Holder.
Ze kwamen van de ladder, namen de mitrailjeuse en eene hoeveelheid schietvoorraad, en verborgen alles in het fabriek. De Belgen staken dan met een bootje, waarin ook een Onderpastor der kerk van Mijlbeek zat, de rivier over en kwamen het schiettuig halen. Volgens deze getuigen was de teruggeworpen vijand, aan de brug van den Zwarten Hoek, 500 man sterk.
M. Kamiel Van Houtte, wiens woning in brand gestoken was, vluchtte met vrouw en kind bij zijnen gebuur Frans Steenhout, alwaar veel ander menschen vergaderd waren. Gelijktijdig langs achter en van voren drongen de Duitschers er binnen en joegen iedereen de straat op. Nog niet gansch buiten de deur zijnde, werd Van Houtte tegen de steenen geslagen, terwijl hem honderdvoudig in de ooren klonk: Spionen kaput ! Kreunend kwam hij pijnlijk recht. Vorwärts! weergalmde het; en een geweerkolf plofte zoo hevig op zijn hoofd neer, dat het bloed hem uit de ooren liep; aan het uiteinde der Driesleutelstraat greep hem een soldaat bij de keel: Hierher gucken, Schweinhund, zum Kameraden ! Op een afgerukte groengeverfde vensterluik lag een zieltogend Duitscher; woedend stak de sprekende soldaat de hand in de breede wonde van zijn wapenmakker, en die gansch bebloed uitstekende, zwoer hij vloekend van wraak. M. Van Houtte werd eene som van 320 frank en pijp en tabak ontnomen.
Inmiddels vermeerderde het getal aangehoudenen; weldra telde men, zonder vrouwen en kinderen, 35 man; elk nieuw aangebrachten gevangene ontving de verwittiging: Läufst du hin, ich schiesze dich nieder ! Tusschen Van Houtte en Alfons Steenhout werd een machiengeweer, van handvatsels voorzien, gebracht, en nu: Auf schritt und tritt ! Vorwärts !
Aan den hoek der Hertstraat en Nieuwbrugstraat bleven eenigen, de Belgen aan den overkant des Denders bemerkende, aarzelend staan, doch met de bajonet in den rug werden allen voortgejaagd. En dan begon een verwoed kruisvuur; de burgers bukten zich of legden zich uitgestrekt ter aarde. De bevelvoerende officier, door verscheidene kogels getroffen, stortte stervend neer. Ander Duitschers vielen, en daartusschen menigen Aalstenaar. De overlevenden ontsnapten langs de Tramstraat …
M. Emiel Van de Meerssche werd, met Jozef De Vos en anderen, vooruitgedreven tot achter het fabriek Roos, Geerinckx en De Naeyer. Onderwege is hij zoo schandig mishandeld, dat hij, driemaal op het wezen stuikende, bewusteloos neerzeeg; dit oogenblik namen de bandieten te baat, om hem eene som van 8.400 frank te ontstelen; weer opgetild, stootte men M. Van de Meerssche naar het einde der Driesleutelstraat, waar de vlammen der brandende huizen in zijn gelaat sloegen. Aan den omdraai der straat stonden de opgedrevenen vóór de door de Belgen verdedigde brug. Onder dien kogelregen behield M. Van de Meerssche het leven door zich te laten vallen. Wanneer de Duitschers achteruit trokken, sukkelde hij recht, en zich aan de gevels der woningen vastklemmend, geraakte hij bij liefderijke personen. Tengevolge van een zwaren kolfslag, die waarschijnlijk eene hersenschudding verwekte, bleef hij lang in bezwijming; door angst en pijn waren zijn haar en knevels schier wit geworden, en vier jaren lang bleef deze prooi der Duitsche kultuur onder geneeskundige behandeling.
Terug naar de Driesleutelstraat:
De woning van Jan Persoons stond in brand; zijn kinderen namen door het veld verschrikt de vlucht, doch het tienjarig zoontje Frans geraakte niet ver: 't werd driemaal zoo erg getroffen, dat het den 30 September daarna in een hospitaal van Gent stierf. – Jan Baptist Van der Meulen werd uit het huis van Judocus Robbrecht gehaald; in den gang bekwam hij een eerste geweerschot in den rug; en nauwelijks op straat zijnde, trof hem een tweeden kogel; hij zwijmelde onder het venster, en toen staken z'hem het hart uit zijn lijf. - Jan Podevyn, wiens huis en meubels in de vlammen opgingen, werd naar het veld gejaagd, zijn geld ontnomen, mishandeld; hij vluchtte; de kogels floten rond zijn ooren, doch zonder hem te getaken. - De gebroeders Triphon en Gustaaf De Mol poogden over eenen muur te klimmen: Gustaaf bekwam een kogel in den mond en werd door bajonetsteken verder afgemaakt; Triphon liep naar de Breedestraat, maar werd, rechtover de brouwerij, doodgeschoten. - Frans Matthieu bleef in de voortgedreven bende achter, op de steenen liggend, zoo wreed gesteld, dat hij s'anderdaags bezweek. - Wilfried De Witte, zoon van Servaas, werd in de Hertstraat doodgestoken. - Alfons Uyttersprot wilde in dezelfde straat wegloopen, doch, door een kogel getroffen, zakte hij ineen aan het tabakfabriek De Bruyn; een soldaat snelde toe, keerde hem op den rug en doorkorf den stervende met zijn bajonet. Gustaaf Droeshout, die in den rang naast Uyttersprot ging, moest tengevolge der doorstane mishandelingen naar het hospitaal overgebracht worden. - Frans Steenhout en zijn zoon Alfons droegen verscheidene wonden; ze waren heel en gansch met bloed besmeurd; te samen met Jan Podevyn, die 521 frank ontstolen was, konden zij evenwel uit de furie geraken. - In de Hertstraat vond men na den aanval het doorschoten lijk van Jan Baptist De Winne. - Leopold De Man kreeg ontelbare slagen op het hoofd, met het gevolg, dat hij sindsdien het gehoor verloor; zijn makker, Jan Frans Meulebroeck werd het rechterbeen doorschoten, maar zij gelukten erin, arm aan arm, de Martelaarplaats te ontvluchten; ze bleven later lang verzorgd in de gasthuizen van Aalst, Wetteren en Gent, alvorens de genezing bekomen te hebben. - Frans De Moor, oud 50 jaren, is met geweerkolven het hoofd verbrijzeld. - Feliciaan Loeman, uit de woning van Prosper Sehuddinck gehaald, werd naar de brug van den Zwarten Hoek gestuwd, liep heen, doch kreeg een kogel in den rug; hij bleef daarvan langen tijd in stervensnood.
In de Nieuwbrugstraat, vlak vóór den Dender, sneuvelde Jozef De Nil: bij zijn pogen om over de rivier te geraken, werd hij doodgeschoten. Daar ook vond men het lijk van den 28 jarigen Jozef De Vos; zijn makker in de rangen, Frans Steenhout, zag De Vos, door eenen kogel in de keel getroffen, neerploffen om niet meer op te staan. De herbergier Louis Saeys lag zielloos ten gronde uitgestrekt, geschoten in volle borst; het lijk, door zijne vrouw 's namiddags gevonden, was onkennelijk.
Ook in 's vijands rangen had de dood gemaaid; bij het wegtrekken nam hij het grootste getal zijner dooden en gekwetsten mede ten aftocht. Nochtans begroef men in de Driesleutelstraat tien Duitschers, waaronder oberleutnant Karl von Kohlenberg, die ter plaatse zelf het loon naar werken bekwam: een brandende kornis, die van een huis viel, had hem de hersenpan verbrijzeld. In dezelfde straat werden acht burgers ter aarde besteld, in de Ververijstraat één, en in de Geldhofstraat negen, samen achttien lijken. Het stoffelijk omhulsel van Jozef De Vos bekwam een voorloopige rustplaats in den tuin van het hospitaal.
Het beknopt verslag dezer moorden, door doctor Antoon Hoorens opgesteld, luidde als volgt: “Ayant vu de plus près que d'autres les atrocités, commises par les Allemands à Alost, le 27 Septembre 1914, (j'ai donné des soins à plusieurs de leurs victimes), je crois devoir en faire une brève relation. Les Allemands, montant à l'assaut d'un pont, ont arraché des civils à leur foyer pour les pousser devant eux. Leur attaque ayant échoué, ils battirent en retraite et une vingtaine de civils parvinrent à s'enfuir tout en essuyant des coups de feu; quatre ou cinq civils ont été blessés de la sorte et deux ont été tués. Ils ont entrainé dans leur retraite onze civils. Venu en plein champ, ils les ont ranges dans un champs de choux-fleurs, et les ont fusillés. Ils en ont achevé neuf à coups de bayonnette. Deux s'étant évanouis à la suite de leurs blessures, ont été laissés pour mort, et leur ont ainsi échappé. Ces deux blessés ont été recueillis par le fermier Boeykens, Geldhofstraat à Alost. L'un a succombe à ses blessures le lendemain; il avait trois plaies de balles. L'autre, après de longs mois de souffrance, s'est rétabli. Dans d'autres quartiers de la ville on a encore fusillé des civils, mais ne les ayant pas explorés, je ne puis donner des détails précis, En tout vingt à trente civils ont été tués à Alost. (s.) Dr. Ant. H oorens, 12 Février 1919.”
Dit relaas spreekt van wandaden in ander stadswijken gepleegd.
Op den Gentschensteenweg, ter woning van Philemon Hoffman, zat Jan Baptist De Ridder, geboren den 28 October 1880, en wonende Doolhofstraat, wanneer Duitsche Husaren binnenkwamen. Zonder dat iets daartoe aanleiding gaf, oversloegen zij De Ridder met sabels en geweren; hij kon weg en zich verduiken in het huis van Prosper De Vis; - de soldaten achtervolgden hem en mishandelden den sukkelaar, tot dat hij voor dood bleef liggen. De Ridder spuwde bloed en stierf tengevolge dezer martelie.
Waarheen hadden de Duitschers hun gekwetsten van de Driesleutelstraat gebracht ?
Bij Sebastiaan Maes, Roozendreef, 3, was een veldhospitaal ingericht. Om half twaalf uur 's morgens moesten de bewoners naar boven, en schoof men banken, tafels en stoelen dicht tegeneen. Dan kwamen twee krijgsdoctors toe, gevolgd van een twintigtal gewonden, in draagbedden, wagens en karrekens. Men hoorde er niets dan gehuil en gekerm. Wanneer de keuken vol gekwetsten was, legde men de nieuw aangebrachten buiten, in de te plukken hop van Adolf Roelandt. Daar zag men de heelmeesters, met witte voorschooten aan, die stoïcijnsch de wonden pijlden en sneden in het van iodoform en phenischzuur sterk geurend lillend vleesch. En ge trapte er tot aan de enkels in het bloed. En 't dreunde er van 't gillen en 't'bibberen, van 't stenen en 't klagen, van’t vloeken en 't tieren der lijders, onder de bistouri, de bloedvaatklemmen en de stilet der artsen: 't scheen waarlijk of 't ende der wereld gekomen was ! Temet bracht men gekwetsten binnen, en deze die voorloopig verbonden waren, werden buiten gedragen en gevoerd naar de Poverstraat, te Moorsel, waar velen in de automobiels stierven. Tot kwaart na drie uur 's namiddags duurde het, in 't huis van Sebastiaan Maes.
Het was aan de Hertshaag, dat men den vijand zoo knap versloeg; hier, op dezelfde strook grond, waar de vreemde legerdrommen van Willem Cliton, den 22 Juli 1125, verpletterd werden door de krijgers van Iwein van Aalst; hier, waar de aan hun Vorsten trouw gebleven Aalstenaars, den 26 September 1380, de horden van den opruier Raas van Herzele aan de lans regen, en, door het trekken der sluizen van den Dender, de Hertshaag onder water zetten, waarbij elfhonderd Gentenaars verdronken.
Hier werden gisteren het trotsch almachtig Keizerlijk heir, smadelijk op de vlucht gejaagd door een dwerg, en heden een leger van 5 à 6000 Duitschers door 300 Belgen verdreven !
Deutschland über alles !
wordt vervolgd
mvg. Alostum
Oorlogskroniek der stad Aalst 1914-1918
Moderators: Alostum, david, janlouies
27 september 1914
Geplaatst: 11 Mei 2010 09:33 am
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)
28 september 1916
Geplaatst: 12 Mei 2010 02:56 pm
Alostum schreef:A.Van der Heyden:
SEPTEMBER 28 (MAANDAG)
Het Belgisch leger heeft zijn doel bereikt. Het vertragingswerk is schitterend geslaagd. Op de ganse lijn (Dendermonde - Aalst - Ninove en Geraardsbergen) zijn de Duitsers verschillende dagen opgehouden. Dit heeft de omsingelingsbeweging van hun legers totaal doen mislukken en is het gros van het Belgisch leger vanuit Antwerpen kunnen ontsnappen en tussen Gent en de Nederlandse grens kunnen terugtrekken naar de kust zonder grote verliezen te lijden. Men heeft wel het zwaar geschut moeten prijsgeven en enkele afdelingen strijders zijn moeten naar Holland wijken; nu is de toestand zo dat op het Denderfront de Belgen staan met 1 tot 5 tegenover de aanvallers. En de Belgen weten dat ze het verder niet kunnen uithouden. Ze staan in Aalst met een 100 tal verdedigers tegenover meer dan 10.000 Duitsers. Ook begint vanaf de zondagnacht een geleidelijke terugtrekking met dien verstande dat nog een aantal verdedigers zullen tot het einde toe blijven vechten om de terugtrekking ordelijk te laten verlopen. Deze taak wordt opgedragen aan de lanciers ... en met een vooropgezet doel.
De lanciers worden opgesteld : om te voet te vechten. Hoe dat ?
Een afdeling zal de Zeebergbrug zolang mogelijk verdedigen en zich dan terugtrekken naar de Houtmarkt waar hun paarden gereed opgezadeld staan; zo kunnen ze langs de Zonnestraat, St. Jobstraat en Keizerlijk Plein (alsdan de Kastanjevesten genoemd) de wijk nemen naar Gent. Dezen die de St. Annabrug moeten verdedigen hebben hun paarden in de Achterstraat gereed gezet, om langs de Kerkstraat te kunnen ontsnappen. De verdedigers van de Werf hebben hun paarden op de Graanmarkt gezet en zullen langs de Esplanadestraat en Vrijheidsstraat kunnen terugtrekken. Hun lansen, overbodig wapen, zijn reeds vanop de zondag met 'n vrachtauto naar Gent overgebracht. En aan de Zwarte Hoekbrug is het zo dat de wachtende paarden aan de Zeshoek geplaatst werden met het oog op een snelle terugtocht langs de Dirk Martensstraat en Koolstraat.
Aan de Zeebergbrug zijn twee mitrailleusen opgesteld, in de Molenstraat staat een aan de Werfkapel en een aan de overzijde der straat, en op het Vaartplein is er een opgesteld aan de molens Geeraerdts en een aan de hoek van de Vaartstraat. Ook aan de Zwarte Hoek beschikken de verdedigers over een paar mitrailleusen. Dat is al, want de kanonnen zijn reeds ver weg teruggetrokken.
Zo staan de zaken dus bij het ochtendgloren van de maandagmorgen. De stad lijkt uitgestorven, nergens beweging behalve het over en weergaan van soldaten. De meesten zitten zwijgend met het geweer onder de arm naar de punten te kijken waar ze de aanvallers zullen zien opduiken. En de aanval is nakend, want aan de Rozen op de Moorselbaan, aan het einde van de Langestraat en verder achter de stedelijke schietbaan (den Tir genoemd) brengen de Duitsers hun geschut in stelling.
Een zeer vooruitgeschoven post heeft zich zelfs in de hovingen achter de grot van Mijlbeke genesteld. In afwachting dat de gevechten zullen beginnen, hebben de Duitsers in Mijlbeke al heel wat wandaden begaan; onschuldige mensen doodgeschoten, huizen geplunderd, vee gestolen. Sommige burgers, vrouwen en kinderen worden samengebracht en onder bewaking gesteld. Rond 11 uur begint de beschieting der stad, maar de Belgen konden het kanonvuur niet beantwoorden. Dit wetend nam de Duitse legerleiding het besluit om de bombardementen stil te leggen en hun infanterie stadswaarts te sturen. Ze kregen vrijwel geen tegenstand daar de Belgen zich ijlings moesten terugtrekken omdat ze gevaar liepen door de Duitsers die in Erembodegem over de Dender waren geraakt, te worden ingesloten. Ze verlieten dus hun stellingen aan de Denderbruggen en stoven naar hun gereedstaande paarden om in gestrekte galop naar de Gentse steenweg te draven. Slechts de mitrailleurs bleven tot het laatste op hun stellingen, en schoten als razend naar de overkant van de Dender, de Duiters in de waan latende dat de Dender nog steeds sterk verdedigd werd. Daarom kwamen de Duitsers slechts heel voorzichtig vooruit langs de Brusselse steenweg, Moorselbaan, en van de kant van Herdersem, niet wetende dat hun medestrijders, komende van Erembodegem reeds bijna het stedelijk kerkhof hadden bereikt. De vertraging is te wijten ook door het feit dat de eerste aanvallers bestonden uit benden moordenaars, brandstichters en dieven, die er liever werk van maakten van huis tot huis vandalenstreken te begaan, dan direct de verdedigers in de muil te lopen op gevaar af te worden gedood zonder van hun zege te hebben genoten. En zo zouden we later van moeder, zuster en geburen en kennissen, dus van derden die thuis gebleven waren, vernemen wat aan de inname der stad voorafging. De beschieting der stad had dus niet te lang geduurd ... nu was het wachten op het verschijnen der Duitsers ... terwijl de laatste Belgische verdedigers uit de stad terugtrokken. Ook nog veel burgers verlaten de stad uit vrees het lot te ondergaan van veel burgers van de Hertshage en in Mijlbeke. Dat was nu al algemeen bekend ... .
Het was slechts rond 2 uur dat de eerste Duitsers over de Dender de stad binnentrokken. Het zou een massale plundering worden, nu dat alle geschut had opgehouden en de overwinnaars rustig konden handelen naar believen. A1le huizen werden bezocht nadat men met geweerkolven deuren en vensters had verbrijzeld. Maar ook geen één officieel gebouw werd gespaard. Stadhuis, brandweerkazerne, academie, boekerijen enz ... enz ... . De huizen waar de bewoners nog thuis gebleven waren, hadden van de plundering nog het minst te lijden, maar ongelukkig de plaatsen waarvan de bewoners op de vlucht waren. Die werden totaal kapotgeslagen en leeggestolen. Op sommige plaatsen hadden soldaten, na alles geplunderd te hebben, nog het lef van op muur of deur te schrijven: "Gute leute - nicht binnen kommen !" Ongelooflijk !! Waar de bewoners wel thuis gebleven waren, en deze hun geld hadden afgegeven en voorts naar hartelust hadden laten plunderen, vertrokken de schobbejakken al lachend, of gaven al een beetje eetwaar terug aan de doodsbenauwde mensen. Men vernam ook later dat niet alle soldaten schurken waren, en sommige vanaf het midden der straat misprijzend keken naar de dieven die in en uit de huizen liepen ... . Mijn moeder en zuster, alsmede een gebuur die steeds aan hun zijde bleef om zo nodig te helpen of beschermen, konden de dans ontspringen op volgende manier: uit hun huizen gejaagde bewoners uit Mijlbeke, die reeds van in de vroege morgen uit hun huis waren gejaagd en nu ergens onderdak zochten, vertelden dat de woeste soldaten stelselmatig alle gesloten huizen openbraken, 't een na 't andere om ze te plunderen en dat ze reeds tot aan de "Roubaise", 'n werkmansbuurt tegen het begin van de Langestraat waren genaderd. Toen nam mijn moeder en zuster 'n kordaat besluit. Ingangsdeur en vensters (de ruiten waren natuurlijk aan diggelen door een bom die enkele meters verder was ingeslagen) werden wagenwijd opengezet ... daarmee hadden de soldaten geen last om binnen te raken. Daarna deed ze de gebuur (een jonggezel nog) de poort openmaken en de stootkar naar buiten brengen. Een beetje verder was een bierdepot, toebehorende aan mevrouw Louise De Waegeneer, een vrouw die ons regelmatig van bier voorzag. Ze beval aan de man (een zekere Frans Wauters) er zoveel mogelijk bakken bier en limonade te gaan opladen ... . De man had geluk: het biermagazijn stond open en was goed voorzien ... en de vrouw was thuis ... . Ze was direct in de weer om zoveel mogelijk bakken te helpen opladen en zo kwam men met een zwaargeladen kar naar huis ... direct werd in de poort afgeladen en op een drafje werd een tweede rit ondernomen. Toen kwam de vrouw ook mee naar ons huis omdat ze niet meer alleen durfde blijven. Aan de doffe slagen op de deuren en het rinkelend glas, kon men nu opmerken dat de plunderaars ras naderden ... . De man ging zich dan ergens in ons magazijn verschuilen. De herbergzaal werd min of meer in orde gebracht en nu was afwachten geboden. Eensklaps vallen enkele soldaten met het geweer in de hand ons openstaande staminee binnen, en staan stomverbaasd als ze er drie vrouwen aantreffen, met de armen omhoog, lijkbleek maar kalm. De Duitsers weten niet goed wat aangevangen, tot plots een brutale pinhelm eiste dat men hem bier zou uitschenken. De vrouwen lieten het zich geen tweemaal zeggen, plaatsen zich achter de toog en begonnen, alhoewel bevend aan de vraag te voldoen. Enkele minuten later werden de geweren tegen tafels en stoelen geplaatst en gekalmeerd dronken de kerels hun bier uit. Van betalen was natuurlijk geen sprake, maar de vrouwen voelden dat hun leven niet meer gevaar liep. Weinig later vertrokken ze, zonder één glas te breken. Alleen bemerkte mijn zuster dat een der rakkers achter haar rug toch tot in de keuken was geslopen, een groot brood had gestolen en ermee naar buiten stapte. Bij het naar buiten gaan, kregen we op de deur als beloning het met krijt geschreven "Gute Leute". En daarna ? Regelmatig kwamen andere soldaten binnen om hun glas bier en oh ! wonder ! er waren er zelfs een paar bij die een paar pfenningen op de toog achterlieten. Dit spelletje zou gedurende twee dagen duren tot al het bier opgedronken was. Maar in onze straat was het grootste gevaar geweken, al waren alle deuren ingebeukt. Toen vernam ook mijn moeder van "Frans" wat hij gezien had toen hij zich ’s morgen ging wegstoppen boven in ons achtermagazijn; eens naar buiten loerende zag hij een eigenaardig toneel in een weide naast ons huis. Neven ons huis bestond in die tijd nog een groot boerenhof, gekend als " 't Hof van Serrekens". Men had er verschillende dieren, als koeien, paarden, varkens enz ... Achteraan was een grote "meersch" waarop soms koeien of paarden stonden te grazen. Wat zag Frans nu: verschillende personen, mannen, vrouwen en kinderen waren er bezig twee paarden in stukken te snijden, die er tijdens het bombardement van zondag op maandagmorgen door een ontploffende granaat waren gedood. En die lieden kerfden en kapten in het vlees dat het een aard had, terwijl de boer er stond op toe te kijken ... En kommen en emmers waren rap met stukken mals vlees gevuld. Die mensen zullen thuis wel een feestelijk maal hebben bereid en zeker nog vele anderen kunnen een part bezorgen.
Tot hier dus het verhaal van hetgeen in en om het ouderlijk huis was gebeurd. Maar was er die dag niets anders te melden ?
Jawel, in Erembodegem hadden de Duitsers een aantal mannen bijeengebracht die ze voor hen uitstuurden, nu eens rechts, nu eens links, door straten en velden. Zou het drama van de Zwarte Hoek te Aalst zich hier herhalen en zou het op een moordpartij eindigen ? Hier was de toestand verschillend: er waren geen Belgische soldaten meer in de buurt en vuurgevechten bleven uit. Toen de Duitsers zagen dat nergens tegenstand viel te bespeuren lieten ze hun gevangenen dan maar lopen en iedereen kon ongedeerd weer thuis geraken (er waren ook enkele Aalstenaars bij).
Wat de plunderingen in Aalst betreft, kunnen we kort zijn: geen straat werd overgeslagen, bijna geen enkel huis bleef onbezocht: ledig of bewoond. Veel buit werd op wagens geladen en weggevoerd naar onbekende bestemmingen. En reeds veel soldaten waren tegen die maandagavond stomdronken. Vanaf hun intrede in de stad werd jacht gehouden op de mannelijke bevolking. Deze mensen werden uit de huizen gehaald en in groepen opgesloten in het station, magazijnen of verlaten fabrieken. Daar werden ze bespot, overvloekt en bij de minste verkeerde beweging geslagen of met geweerkolven gestompt ... . Vlug lagen velen van die woestaards hun roes uit te slapen op de gaanpaden sommigen nog met flessen drank onder de arm. Sommigen vonden er vermaak in bolhoeden of hoge hoeden (zogenaamde buizen) op het hoofd te zetten of kledingsstukken der burgers boven hun soldatentunieken aan te trekken en zo staan te dansen rond (ook al dronken) accordeonspelers. Ondertussen ging het plunderen in het arsenaal der pompiers immer verder en het meeste materiaal werd op wagens gesmeten. Op het politiekommissiariaat ging het niet beter. Alle papieren en dossiers werden op de grond gegooid en doorheen geworpen. In het hospitaal (deerlijk door bommen gehavend en waar verschillende mensen waren gedood) beijverden de zusterkens zich om hun zieken op karren en in koetsen te laden, met het oog op hun vervoer naar Gent, maar eens daar de zieken ondergebracht kwamen de nonnenkens zo gauw mogelijk, gebruik makende van alle soorten vervoer, terug naar het hospitaal.
Van echte moordpartijen was vanaf deze dag niet meer spraak. Alhoewel nog viel aan te stippen dat hier en daar in de buitenwijken nog een inwoner om ongekende reden zonder proces werd doodgeschoten. De doden konden geen verklaring meer geven en de daders verzwonden tussen de heen en weer trekkende groepen soldaten.
Ondertussen vluchtten de vertrokken Aalstenaars nog steeds verder en verder. Velen verblijven in de streken van Roeselare, Kortrijk, Poperingen en nog verder naar de kust toe. Anderen zijn tot over de Hollandse grens geraakt. Een ander deel is in Frankrijk toegekomen terwijl tientallen er in gelukt zijn met Engelse boten naar Engeland over te steken. Daar zullen ze een verblijfplaats worden aangewezen en dezen die kunnen werken, geplaatst in de fabrieken. Burgemeester Gheeraerdts was ook reeds in London aangekomen na zijn vlucht uit Aalst. Men heeft hem verweten zijn stadsgenoten vanaf de eerste schermutselingen te Aalst, te hebben in de steek gelaten. We kunnen niet over de motieven voor zijn vertrek een oordeel vellen; misschien was het bij toeval dat hij afwezig was in de stad en dat het hem onmogelijk is geweest er terug te keren; misschien is hij weggeroepen geweest om ergens onderrichtingen te ontvangen en is hij er niet in gelukt nadien weer naar Aalst terug te keren ... .
Petrus Van Nuffel:
Den Maandag 28 September leverde Aalst een triestig stadszicht op. In de eenzame straten, tegen de gevels, strompelde een oud vrouwtje, niet wetende waarheen; soms een snuffelende hond; alleens een haastig doorstappend, schuw omkijkend mensch; een pijlsnel voortdravend Belgisch ruiter. Maar anders geen levend wezen …
Aan de wijk Ten Roosen, ter plaatse het Bornputje, de voormalige heerlijkheid van ridder Raas van ten Borneken, in de praterij van Mijlbeek, en meer naar de stad. toe, aan de Moorselschebaan en 't begin der Langestraat, lag het Duitsch 73e regiment Landstorm met talrijk geschut .... Hier stonden de kanonniers bij de affuit hunner stukken.
Dien morgen goot de glanzende dagkoningin een heerlijke alverheerlijkende kleurenpraal van rozenpurper in het buitengoed van het Sint Jozefscollege (1), thans door vijandelijke veldartillerie omgord en ingesloten. De fee van den gloed glimlachte als een liefdevolle maagd de geluwe zonnebloem toe en besparkelde, in schitterende orde, schommelend ooft en slingerzwierende wijngerdranken. Al tooverwonne, levenslust en dartel spel. Een tafereel uit het rijk der mistiek, dat zich zonnen mocht in de zon, baden in het altijd lichtend licht, in de zilveren tranen van den dageraad.
De zefier huppelt over heulen en kwendel, en neuriet in den treurwilg een zoete idylle; het vogelenkoor kwikstaart, kwinkeleert en schalt een duizendtongige jubelhymne; de tortel koert; de lammeren blaten; de hennen kakelen; de sneeuwwitte zwaan zweeft met adeltrots over `t blauwe water. In de geheimvolle schaduw bruist de waterval en murmelt de Mijlbeek haar eeuwig-zacht liedje. Schilferkens perelmoer, roode karbonkels en diamanten flakkeren tusschen 't krozig wier van den vijver en glarieën daar in 't ogief der rustieke brug. Beuken en berken, hooge populieren verheffen in de van balsemgeurende lucht het statig gebloemd hoofd, waarop de tijd tevergeefs zijn tanden bot knaagt.
Middenin de omheining, een gordijn van groen brocaat, aan den omdraai der Langestraat, rijst de groote Kruislieven-Heer als een prismabeeld, in een auriool van stralende liefde. Smartelijk neigt de God-Mensch zijn bebloeden schedel onder de drukking der doornenkroon; de armen wijd opengestrekt, schijnt Hij de onder hem liggende soldaten te nooden tot erbarmen. Hoe dof, die uitgeputte blik ! Hoe bleek, dit wezen, bedampt met stervensangst, met onbeschrijflijk verdriet ! …
Het is 6 uur 's morgens.
Aan de hoeve van Petrus Ledegen, op de Moorselschebaan, staan zijn beide kinderen Jozef en Leontine. Broeder en zuster bereiden zich om, op hunne beurt, aan het gevaar der nieuwe beschieting te ontkomen. Eensklaps verschijnen vijandelijke krijgers, die, noch onschuld, noch jeugd, noch kunne ontziende, op de kinderen aanleggen: twee schoten snorren, en Jozef Ledegen valt, getroffen in de beenen, neer. Dit is de moderne Hunnen niet genoeg: opnieuw knerst een vuurknal, en Leontine stort naast haar broeder, den knie van het linkerbeen doorboord. Wanneer de Duitschers weg zijn, komen Isidoor Ledegen en Silvinus Mergan de slachtoffers halen en naar de nabijgelegen kliniek dragen, waar zij veel maanden in verzorging bleven.
Swijlens werden de hier nog gebleven inwoners van Mijlbeek uit de huizen gehaald, hun geld ontnomen, en in schuren en stallingen opgesloten.
Maar wie, in de vlakte, zijn die gravendelvers, voorzien van schup en spa ? - die het rapenveld tot nen aardhoop opwerpen en diepe holten kuilen ? … Wat roert en woelt daar in den hof van het College ? - Welke schimmen weemlen en krielen in de krinkelkronkels van het boschaadje ?
Een logge bijl glinstert in de haag, en door de opening grijnst een kanon. Het is 10 uur en 40 minuten. Nen donderknal rommelt. 'R blikkert een bliksemschicht, een roode vonk, een vïammengloed. Het ingewand der aarde siddert; boomen en struikgewas schudden biezegommend door elkaar; de vogelen fladderen krassend weg, en de zwaan vlucht met gekwetste fierheid in het riet. De slagen verdubbelen in aantal en kracht. De loopgraaf bloedt laaiend. Een dichte rook omringt het buitengoed en hult het beeld van den gekruisten Prins van Vrede in een wolk. Me dunkt, dat Jezus' naakte boezem, gepurperd met het bloed der heilige wonde, pijnlijk op en neer golft; dat de stervende oogen weenen om de verwoesting der stad Aalst; dat die paarskleurige lippen ontsluiten en een gil slaken - een kreet van ramp en vloek over 't Duitsche Volk ...
Terwijl het bombardement hernam en in volle hevigheid woedde, maakte de vijand, in 't omliggende, jacht op de landslieden, en leverde hij zich over aan brand en roof. In het huis nummer 13 der Koestraat zaten Hippoliet Bocqué en Hendrik Keymeulen (2), wanneer de belegeraars binnenkwamen. Het tweetal klom naar boven, achtervolgd door de soldaten, die hen weldra inhaalden, vastgrepen en met de revolvers oversloegen; Keymeulen droeg op zich eene som van 1.734 frank, die hij gespaard had om in het huwelijk te treden; hij werd dit geld ontnomen en vervolgens deerlijk mishandeld. Daarna moesten de Mijlbekenaren vóór de overheid verschijnen, die hunne opsluiting in een verkenskot beval. Binst deze gebeurtenis plunderden de Duitschers al de aanpalende woningen. Keymeulen, wiens gezondheid geknakt was, overleed den 16 Februari 1915.
De beschieting duurde niet lang. Het doel der Belgen was bereikt. Zij hadden immers geen opdracht aan te, vallen, maar enkel den vijand twee dagen vóór den Dender tegen te houden, ten einde den aftocht Antwerpen-Dendermonde van ons groot leger niet te doen mislukken. 's Nachts ontruimden zij de stad, de achtergebleven inwoners dringend aanmanend, insgelijks te vertrekken; bijna iedereen volgde dien raad, en ook de stoutmoedigsten verspreidden zich in de nabijgelegen dorpen. Meest allen gingen den weg op naar Gent, waar reeds zooveel stadgenooten hulp en troost hadden gevonden. De banen waren bedekt met vluchtelingen. Hoe menige traan rolde uit het oog der voorbijtrekkende soldaten, bij het machteloos kijken naar die eindelooze lijdensrei ! Vluchten was de eenigste bekommernis. Weg ! Ver weg ! .... Men hoorde nog het brommen der kanonnen en de einder taande, boven de blakende stad. Zware rookwolken verduisterden den hemel, en de zon schoof achter de rouwsluiers en dekte haar zomeroogen, om zooveel miserie niet te moeten aanschouwen. Soms keerden de vluchtelingen zich om en blikten angstig toe, alsof zij vreesden, meteens de hatelijke pinhelmen op den achtergrond dreigend te zien opdagen. Langs de banen lagen jammerende kinderen en oude menschen, die niet meer voort konden en luid om hulp baden. Anderen waren onderwege ineengezakt, gezeten op hun reisgoed, het hoofd in de handen, weenend in stilte hun wee.
Onze ruiterij week naar Wetteren, ten einde de verkeerswegen van 't Belgisch leger met Oostende te beschermen. Links zou de 4e Legerafdeeling Dendermonde blijven behouden, om de Duitschers te beletten de Schelde over te trekken; rechts kreeg de Rijkswacht, geholpen door groepen burgerwachten en eenige compagnieën vrijwilligers, voor opdracht de wegen naar Gent te dekken.
Volslagen lukte het verweer onzer soldaten: ze dreven een leger van 40.000 man achteruit, hetwelk in de overtuiging verkeerde dat ze vóór een machtig korps stonden, - waarlijk eenige carabiniers, lansiers en gidsen, samen 380 helden.
Aan de brug van den Zwarten Hoek had het detachement carabiniers, voorzien van mitrailjeusen, het den 27 September 1914, tot 4 uur 's namiddags, kunnen uithouden; maar dan kwam de bevelvoerende officier in de Georgie tot den bestuurder, M. Xaveer Marchand, zeggen dat hij tot den aftocht verplicht was. Daartoe bestonden slechts twee wegen: de Denderstraat en den Tragel; doch deze waren niet te benuttigen, zonder gevaar te loopen gansch de afdeeling te slachtofferen, vermits de vijand op den Ouden Dendermondschensteenweg, aan den overkant des Denders lag. M.Marchand bracht dan ladders bij, om de Belgen over den muur der marmerzagerij “Anglo-Belge” te helpen; en in den gemeenen scheigevel maakte hij een ruime opening; daar zijn nachtwaker en poortier bereids op vlucht waren, zag hij zich genoodzaakt dit zwaar werk gansch alleen te doen. 's Morgens konden de carabiniers, door deze holte, over den ijzerenweg klauteren en den Dendermondschensteenweg bereiken, zonder een man te verliezen. Een weinig nadien verschenen de Duitschers ter plaats; de luitenant plantte zijn revolver op de borst van M. Marchand en dwong hem, inlichtingen te geven over den aftocht der Belgen. Na vruchtelooze bedreigingen liet men den bestuurder eindelijk met vrede: de opening in den muur zei overigens genoeg !
Waarom men een stad liet beschieten en deze s'anderdaags zonder slag of stoot overleverde ? ... Iedereen zal nu de oplossing van het raadsel kennen.
Begrijpt men thans ook het nut der afzonderlijke aanvallen, door onze legerafdeelingen uitgevoerd ?
Is het niet bewezen, dat, onder den indruk der tegenwerkende aanvallen, in de richting van Aarschot en Leuven, een tweede tusschen Rijmenam en Mechelen, een derde te Lebbeke en in onze stad, eindelijk eene vierde vertrekkensgereed te Wetteren, in de richting van Aalst en Ninove - de benden van von Kluch, terwijl zij den aanval tegen Parijs op touw zetten, aarzelden, ja, tot staan gebracht werden ? ... En het is dat oogenblik, door generaal Joffre benuttigd om zijn legers in slagorde te scharen en dien onvergetelijken zegevierenden aanval op de Marne te wagen, waarvan de gevolgen tot aan het einde des oorlogs gevoeld werden. Het schurfte dier kreeg daar een geduchte neep, maar ongelukkiglijk niet den doodslag, want het was nog sterk op zijn pooten, 't had nog scherpe tanden, en sinds zijn er nog vreeselijke stooten en stampen noodig geweest om zijn nagels te korten, zijn gebit uit te rukken. Doch, hetgeen niet kan geloochend worden, en , door de Franschen en Engelschen erkend wordt, is het feit dat de Belgen aan den zegepraal der Marne veel bijdroegen en hielpen den genadeslag toebrengen.
De vijand viel in Aalst, rond 2 1/2 uur 's namiddags, langs Erembodegem; een gedeelte kwam van de Kapellekensbaan; ander gelederen vloden binnen langs de Zoutstraatpoort. Duizenden en nog duizendern soldaten hadden van generaal von Mayer - nademaal er geen bevolking was om hen te ontvangen en het noodige te geven - toelating gekregen van te grijpen wat ze krijgen konden.
Verneem eerst wat er in Mijlbeek gebeurde.
Een overtalrijke bende soldaten, begeleid van verscheidene hooge officieren, gezeten in autos, vierden den inval aan het Bornputje, waar veel volk in de kelders verscholen zat. Bij Clementine De Smedt, echtgenoote Gustaaf Cobbaut, Driesstraat, 2, moest men heel den namiddag koffie maken en brood snijden, want de sabelslepers schenen uitgehongerd. In den beginne verging alles redelijk wel; maar wanneer men, in het stakenhuis van August De Wit, Langestraat, 132, vier putten, en daarin eenige paren schoenen ontdekte, keerde de kaart. De overheid beweerde, dat die putten, daags te voren, gediend hadden om burgers te verbergen, die vandaar naar de Duitschers, zich bevindende op den Brusselschensteenweg, geschoten hadden. De Wit beweerde tevergeefs, dat die kuilen door hem en de geburen gebezigd waren tot schuilplaats tijdens het bombardement; hij werd met ander mannen gekoord en gebonden en in de rangen gebracht. Men was eerst van zins, de wijk van het Bornputje af te branden, doch alles bepaalde zich bij het plunderen der herbergen en hoeven en de aanhouding der landbouwers; deze werden opgeleid naar den Gentschensteenweg, tot aan den Velodroom (3), en teruggebracht naar de statie, die bomvol gevangenen zat, waar zij, s'avonds om 8 1/2 uur, in vrijheid gelaten werden. Kasimier De Wolf, uit de Driesstraat, nr 13, had gezworen, uit zijn huis niet te gaan; doch rond elf uur kreeg hij het te heet. Kasimier trok met vrouw en kinderen naar Erembodegem. Aldaar was de brug bewaakt door een Belgisch soldaat, die de vluchtelingen, wier aantal steeds aangroeide, in de brouwerij Soeffers binnendeed. Dan hoorde men schieten en zagen de menschen de vlammen van de brandende woningen, op den Hoogeweg. Allen kropen in de drijfkelders. Wat gebeurde er ondertusschen ? .... Tien minuten later waren de Belgen hier weg; en, door het keldergat, bemerkte De Wolf een pinhelm langsheen den gevel voortsluipen. Hij riep hem iets toe. - Blijven zitten ! grommelde de Duitsch. Zijn wapenmakkers hadden van ver z'n beweging gezien en snelden toe.
De kelders werden ontruimd en doorzocht; elk moest op den koer en vandaar op de straat; vrouwen en kinderen stuurde men naar huis, de mannen, veertig in getal, naar den oever des Denders. De brug was opgetrokken, doch met vereenigde krachten schoven de Duitschers een langen zwaren balk tot op den sokkel; een soldaat klauterde erover en liet de brug neer. Geschupt en geslagen, sukkelde de groep naar Welle. In de statie een kort oponthoud. Dan. weer op weg.
Nach Haaltert ! riep de bevelhebber: Nicht rechts ! Nichtt links ! Immer geradeaus! Gott hüte sie, dasz die Belgier sie nicht erschieszen ! ... 't Sloeg drie uur op den kerktoren van Haaltert. De opgedrevenen stapten flink door, de Duitschers volgden traag en behoedzaam. ... Achter de viadukken van den spoorweg keken de stoutmoedigsten eens om .. De krijgers
hadden zich in de weiden verspreid ! .... Pijlsnel zochten de ongelukkigen een onderkomen bij de landbouwers van Haaltert. Rond den avond was De Wolf in Welle geraakt; eenige Husaren der Dood stampten daar de poortern en de deuren in; een troepenmassa, 6 à 700 man sterk, toebehoorende aan den vervoerdienst, daalde in deze gemeente, en heel Welle-Kouter bewoog. De ijzerenweg tot Erembodegem was door de Duitschers bezet. Ten 9 uur s'avonds kwamen Kasimier De Wolf, Philemon Roelandt en Petrus Pyck ongedeerd thuis.
Wie maalt de woeste tooneelen, die te Aalst verscheidene dagen naëen plaats grepen ?
Onmiddellijk waren de plundering en de vernieling met Jacobijnsche woede begonnen. Met bijlen, sabels, geweren en ander tuig werden deuren en vensters ingebeukt; alles wat waarde had werd gestolen; de magazijnen, apotheken, enz. waren spoedig letterlijk ledig geroofd; vóór de winkels zag men de koopwaren ter straat uiteengespreid, en aan het huis van Florimond Van de Maele, in de Molenstraat, lagen de cigaren een vuist dik; de inhoud van verscheidene magazijnen werd in vrachtautos geladen en naar Brussel gevoerd. Ten 5 uur reeds waren de straten vol dronken soldaten. De braspartijen duurden gansch de week. Men begon dan te betwijfelen, of er wel Duitschers waren, die niet altijd zat liepen .... Op de deuren van eenige huizen stond met houtskool of krijt geschreven Nicht binnen. Gùte Leute. Die woningen bleven gevrijwaard. De inwoners die gebleven waren of thans weerkeerden, werden aangehouden en in de statie, in den hophast der heeren De Wolf, in de Bisschopstraat, bij M. Louis De Luyck, wiens magazijnen de eerste uitgeplunderd werden, en elders vastgezet. Onder de gevangen stadgenooten bevonden zich M. Gustaaf Pape (4), bestuurder van onze Muziekschool en eenige zijner kennissen.
Jacobus Peirreboom, verkooper van De Werkman, ontnam men zijn goed zakuurwerk en hij kreeg een slecht in de plaats. Vervolgens werd hij vóór een kapitein gebracht, die hem vroeg:
- Keine Waffen ?
- Nein, antwoordde Jacobus, maar grooten honger.
En hij kreeg eten.
Een ouderling, die naar zijn zoon zocht, werd gevat en in het kolenkot der Vier Winden (5) gestoken; de menschen zaten er op elkaar gestampt gelijk haringen in de ton, ook de zoon van Rochus Berrevoets (Van den Broeck); de Duitschers goten water in de hoelie, palulden met de sukkelaars, maakten ze zwart, en joegen hen dan op de straat.
In een krotje, aan den Haring, een plaatseken van 'ne schort groot, waarin 'n laaiende hitte dampte, traden zeventien pinhelmen; zij droegen dertien flesschen wijn, twee flesschen Champagne, een hespen twee en tachtig eiers. Na geëten en gedronken te hebben, vielen allen in een loodzwaren slaap. Ten 11 uur's nachts kwam een officier binnen, en de ronkende manschappen ziende, schreeuwde hij vloekend: Nicht schlafen ! Stehlen dasz wir schwitzen ! en hij trok twee flesschen Champagne uit zijn tuniek.
Rechtover het College, in de Pontstraat, hurkte tegen den bijgang een dronken Husaar, die op zijn accordeon speelde; een twintigtal wapenmakkers lagen in de zep, of leunden tegen de vensterdorpels, allen zat, met halfgeledigde flesschen in de hand; neven de die dansten twee schobejakken: de eene droeg het priesterkleed van den E. H. kanunnik V. Thibaut en den hoogen zijden hoed van M. Jozef Cercelet.
In een herberg der Varkensmarkt daverde het s'avonds van veldgrijzen. Het vale licht scheen met zwakke stralen, tusschen dikken tabakdamp; men riep; men zong; pinten vielen rinkelend neer; snokkend ging de bierpomp omhoog en weer tampend omlaag; 't stel, waarop eenige soldaten zaten, brak door: ze schoven over den vloer en de dansers derop; dit alles overheerscht door't gebrul van Uns Vaterland musz grösser sein ! Een groep uitgelaten dronkaards, voorafgegaan door nen fijfelaar, zwierden de herberg binnen, zetten er, slierend, in bachantenroes, alles door mekaar, alles holderdebolder; en, na wat grimatsen en kabriolen, trokken ze weer buiten. Wat boel !
In het Landhuis werden het Politiebureel en het Arsenaal der Vrije Brandweer geplunderd; de laden der politieofficieren werden opengebroken en de inhoud, bestaande uit geld, aangeslagen juweelen, evenals de kleedingstukken, gestolen; volgens eene opgaaf waren uit het Arsenaal verdwenen bijlen, zagen, schuppen en spaden, storm- en rijtuiglantaarns, koorden, riemen, politiemutsen, broeken, frakken en achttien paren laarzen. Na beneden hunne roof- en vernielingszucht te hebben botgevierd, trokken de invallers naar de Groote Feestzaal.
(1) Buitengoed der paters Jezuieten, Pausipone
(2) Henricus Keymeulen (° Aalst 1885, † Aalst 16-02-1915)
Notitie bij overlijden van Henricus: oud 29 jaren, zoon van Miehaël en van D´Haese Sydonia, wonende Driesstraat, 7. Den 28 September 1914 werd hij uit de woning gehaald van Leopoldine Bocqué, Koestraat, 18; de Duitschers ontnamen hem een som van 1.734 frank, en oversloegen hem zoodanig, dat hij bedlegerig bleef tot den 16 Februari 1915, wanneer hij stierf.
(3) De velodroom aan de Gentsesteenweg
(4) Gustaaf Pape (° Aalst 15-04-1857, † Aalst 20-12-1920)
Notitie bij Gustaaf: Gustaaf mag gerekend worden tot één van de belangrijkste muzikale figuren van onze stad. Als dirigent, als componist en als muzikaalpedagoog was hij zeer verdienstelijk. Door vernieuwing van leermethodes bracht hij jonge mensen de liefde voor muziek bij.
Als directeur (1905-1919) van de Stedelijke Muziekacademie bracht hij deze instelling op een hoog kwalitatief peil.
Hij heeft talrijke cantates en oratoria gedirigeerd, o.a. De Klokke Roeland-cantate (1907) en De Rubenscantate in 1909 bij het 50-jarigbestaan van de Stedelijke Muziekschool.
Als componist staat ook heel wat op het palmares van hem o.a. "Iwein van Aalst" (1886;1988), "De Hemelkoningin" (1913), "De Passie" (1910).
Lid van het A.N.V. (1906). In ANV-tak Aalst was hij uiteraard betrokken bij de muzikale avonden en het vrouwenkoor o.l.v. mevr. Courteaux en de zgn. "Liederavonden voor het volk".
In 1915 werd op hem beroep gedaan om in de nieuw gebouwde Kapucijnenkerk tijdens de vieringen de zang en het orgelspel te verzorgen. Hieruit groeide het St.Jobskoor dat zal uitgroeien tot een koor met symfonisch orkest.
Een straatnaam werd naar hem genoemd (1927) en door de V.V.A.K. werd een gedenkplaat geplaatst aan zijn woning (1972).
Op 3 maart hield ´t Land van Riem een herdenkingsavond "Gustaaf Pape",in leven muziekleider en acteur bij dit toneelgezelschap. Op het programma stonden instrumentale en vocale werken van Pape. De feestrede werd gehouden door prof. Fr.Vyncke. De Stedelijke Academie voor Muziek, Ballet en Toneel, Het Koninklijk St.Jobskoor, de Muziekkapel van de Stedelijke Vrijwillige Brandweer en de Vereniging voor Aalsters Kultuurschoon verleenden hun medewerking.
(5) Keizerlijke Plaats, herberg De Vier Winden
wordt vervolgd
mvg. Alostum
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)
29 september 1914
Geplaatst: 12 Mei 2010 02:58 pm
Alostum schreef:A.Van der Heyden:
SEPTEMBER 29 (DINSDAG)
Het is al laat in de morgen eer er enige beweging te zien is in de stad.
De burgers die thuis zijn blijven verdoken, en de soldaten slapen hun roes uit, tot tegen de middag. Officieren zijn er nergens te zien, en enkel aan het stadhuis en de plaatsen waar burgers gevangen zitten, staan er schildwachten. Eensklaps herbegint de beroering en gaat de plundering door de soldaten verder. Nu moet gans het stadhuis eraan geloven - Feestzaal en gemeenteraadszaal, tot gisteren nog enigszins gespaard omdat er officieren verbleven, worden nu ingenomen door de vandalen. Lusters en spiegels worden in stukken geslagen en de schilderijen van G. Meganck en Lebrun worden met bajonetsteken doorkerfd. Nu gaan de soldaten nog wilder te werk dan de maandag, dag van hun intrede in de stad. De aangerichte schade is enorm. Eens dit werk volbracht verspreiden de tierende soldaten zich weer in de straten om daar hun makkers die ook weer aan het plunderen zijn, een handje toe te steken. De generaal Von Meyer (1), die de stad had ingenomen, zoekt dan naar een verantwoordelijke burger van Aalst om hem in zijn eerste bestuurstaak bij te staan. Door een stom (of gelukkig ?) toeval werd de heer J. Van Den Bergh (2) als waarnemend burgemeester door de generaal aangewezen; hij zou als opdracht krijgen na te gaan op welke manier er kon wat orde op zaken worden gesteld. Zou hij de plunderende soldaten moeten gaan bevelen hun vernielingswerk voort te zetten ? Dat ging niet. Over politiemensen of brandweerlieden beschikte hij ook niet; want iedereen was weg. Al wat hij kon doen was aan de generaal vragen om zijn soldaten wat in te tomen; maar deze was enkel te bereiken als het hem paste en liet maar verder zijn troepen hun gang gaan. Het is maar enkel tegen zaterdag 3 oktober dat hij vond dat zijn soldaten genoeg hadden gefeest en dat hij begon stilaan de zaken op orde te stellen. Hij liet dan een gedeelte van zijn troepen verzamelen en zond ze de stad uit in de richting van Gent, hen toelatende alle gestolen zaken op hun wagens mee te nemen.
Petrus Van Nuffel:
Het was alsdan den 29 September, om 10 uur 's morgens. Weldra waren de deuren opengekapt, de kroonluchter van den ingang verbrijzeld, de gordijnen gescheurd, spiegels stuk geslagen. Honderden dronken soldaten, het blanke wapen in de vuist, liepen als wilden rond en doorploegden met sabels en bajonetten de schilderij Le Christ guérissant un enfant possédé, door den Aalstenaar Jozef Meganck, te Parijs, ten jare 1833, geschilderd. Tegen den wand, aan het uiteinde der zaal, prijkt het groot tafereel van Lebrun, Jacques Van Artevelde et les corporations des métiers de Gand; het werd doorkorven en, op gansch zijn lengte, aan flarden gereten De stadsbode Gustaaf De Clerck (3)sprong vóór de woestaards, ten einde hen verder baldadigheden te beletten, doch zij dreigden hem te dooden; enterwijlent waren anderen bezig met de Vaderlandsche vlag, die aan den voorgevel wapperde, te verscheuren; en onmachtig moest De Clerck dit vandalism bijwonen. (De herstelling der schilderstukken geschiedde in den loop van 1917 en werd toevertrouwd aan de zorgen van den E. P. Taeymans S. J. en den versieringschilder Karel De Mette (4), die zich op onberispelijke wijze van hun moeilijke taak kweten. Het hertoetsen, verdoeken en vernissen was berekend op 1500 frank; edoch, de schade is aanzienlijker, daar de doeken veel van hun kunstwaarde verloren hebben).
Ook in de Teekenschool en in de lokalen der Stadsboekerij bewezen de Duitsche Kultuurmenschen, dat de Overeenkomst van Den Haag, regelend de wetten en gebruiken van den oorlog, niet alleen het branden, moorden en stelen verbiedende, maar insgelijks het vernietigen van voorwerpen van Kunst en Geschiedenis, voor hen een doode letter was. De lokalen der Academie van schilder-, teeken- en beeldhouwkunst, gevestigd in het gebouw van het voormalig hospitaal, aan de Oude Vischmarkt, werden in een kazern herschapen en het persooneel allen toegang ontzegd. Na lang aandringen, kreeg men de toelating, de boekerij te verhuizen naar het Landhuis; maar de deur lag reeds opengebroken en een dertigtal werken, van groote waarde voor het kunstonderricht, waren gestolen: alles bewees het, geroofd door mannen van het vak. Wanneer de Teekenschool eindelijk, den 24 Januari 1919, in haar oud lokaal heropend werd, stelde men vast dat, in de zaal der plaasteren modellen en in de klas van leeraar van Biesbroeck, een groot getal beelden, veelal door het Staatsbestuur geschonken, en allerhande plaasterwerk verbrijzeld lagen of op den zolder gedragen waren. De schade, hier door de Duitschers veroorzaakt, getuigde van een barbaarsche vernielingszucht. Het aangericht verlies was zeer groot; trouwens, onder de verbrijzelde modellen bevonden zich het fragment eener schouw van Pieter Coecke, een beeld van anatomie, meesterlijk beschilderd door wijlen leeraar Miry, enz. - In den loop der maand December 1914 kwam de stadsbibliothekaris M. Karel Van den Bossche terug naar huis, en vond zijne boekerij ingericht in een benedenplaats van den stadsschouwburg. Alles lag er overhoop en droeg de sporen van moedwillige ruwheid. De lokalen hadden gediend tot het logeeren van soldaten. Driehonderd boeken warern ontvreemd: uit de keus, die de dieven gedaan hadden, was het duidelijk op te merken, dat hier kenners ter plaats kwamen: de zeer zeldzame werken, boeken van geschiedkundigen aard, van plaatselijk belang, waren verdwenen, en met deze een zeker getal tijdschriften, de registers van inschrijving, catalogussen, en een kleine som geld, voortkomende van den verkoop van boekenlijsten. Deze diefstal is voor onze stad onder meer dan één oogpunt te betreuren, nademaal sommige werken niet meer in den handel zijn en nooit kunnen vervangen worden: dit is het geval met Arnold en Clara, van Bataille, Geen huisken zonder kruisken, van Petrus Daens, Het Kasteel der Verdoemenis, door Silvain Van der Gucht, enz. De plundering der bibliotheek geschiedde den 28 September 1914; al de boeken waren op de Veemarkt geworpen; de romans van Conscience werden den bewaarder, bij zijn terugkomst, overhandigd. In den loop van 1915 kwam een Duitsch officier de schade vaststellen, doch zijne zending had geen verder gevolg.
Vrouw Van Gysegem, oud 83 jaren, uit de Driesleutelstraat, was, den 27 September 1914, door haar dochter op een kruiwagen weggevoerd. 's Anderendaags reeds kwam zij naar huisgepikkeld, doch zij stierf den 29 September van den doorstanen schrik. Er was dan noch doctor noch priester te vinden, zelfs geen grafmaker, want deze bevond zich in het leger. Vier stadswerklieden reden met vrouw Van Gysegem, op een karreken, naar het kerkhof. De zoon ging bij den generaal, die een doodskist deed maken. De lijkdienst had slechts plaats op Allerzielendag, 2 November 1914, terwijl men in de verte, wellicht te Yperen, het gedommel der kanonnen hoorde.
Van der Borght Francisca Ludwina (5), echtgenoote van Servaas De Witte, wiens zoontje Wilfried den 27 September doodgeschoten werd, kwam drie dagen nadien met haar drie ander kinderen naar huis. Drie Duitschers hadden zulks gezien, traden binnen en joegen de kleinen weg; de schurken, van kop tot teen gewapend, vielen op de vrouw; twee hielden haar vast, terwijl een derde de arme moeder verkrachtte; zij bleef vier dagen te bed liggen en stierf later in grouwelijke pijn ...
Den Dijnsdag 29 September, tusschen 3 á 3 1/2 uur 's namiddags, was de 70 jarige Kamiel Van de Voorde, met zijn schoonzoon Petrus Cardon, uit Burst naar Aalst gekomen, ten einde hun konijnen te voeden. Wanneer zij in de weiden van den Gentsehensteenweg waren, werden zij ontmoet door eene afdeeling Uhlanen en gevangen. Bij de soldaten was een jongeling van Lede, Victor De Pauw, die een rijwiel leidde en wien men eene som van 85 frank ontnomen had.
- Dit is nen kerel voor den kogel, zei een ruiter.
Men bracht het drietal tot bij de stokerij Danckaert, waar een groote legerbende lag. Alle krijgers waren bezopen; ze huilden en zongen. De brandewijn vloeide over den steenweg. Tegen den witgekalkten muur der stokerij zaten rekewijs vier muzikanten op geblutste instrumenten te blazen, zoodat dikke zweetdruppels van hun kaken leekten: trommel en fijfel klonken tegen de schetterende tonen op; een zattekloot galmde luidkeels mee; een gerucht van den anderen wereld ! Aan de herberg de Schaapstal stelde men de drie mannen tegen den gevel. De Pauw werd ontkleed. Een soldaat haalde uit de pachthoeve van Boulenger spade en schup, die hij aan den jongeling ter hand stelde, met het bevel, zijn graf te delven …
Sprakeloos gehoorzaamde de jongen, en wanneer hij de kuil gegraven had, deed men er hem in staan en werd hij geblinddoekt. Een feldwebel riep tot een dikken Uhlaan:
- Das schieszen ist für euch nichts neues !
Hij slingerde Cardon en Van de Voorde naderbij, zeggende:
- Komt zien: zóó doen wij met de Belgen.
De Pauw stond daar, doodsbleek; geen woord kwam over zijn lippen; twee glinsterende tranen rolden uit den blinddoek. Zinde de jongen aan vader en moeder ? of aan zijn broeder, die in het Belgisch leger diende ? .. of brak zijn hart in tweeën, bij de gedachte aan z'n zoete bruid ? ... God alleen en zijn Engelbewaarder wisten het ....
Alles was hier lief ! de natuur en die jongeling: de schoonheid en de onschuld. Stil lag rond hem, in wazig karmozijn, het uitwijdend landschap, onder de zonneblijde lucht, in de plooiïng van den Siesegemkouter. Errond, in het geluw-bruin boomengetroppel, kweelde een vogelenpaar sotternijen.
En hij bleef in gedweeë verwachting ...
De schutter mikte en trof De Pauw vlak in de borst. Het slachtoffer zeeg ten gronde; het hoofd zwijmelde heen en weer. De aterling liep dan tot den stervende en joeg hem nog een kogel in de hersens ....
't Was uit.
Wreed !
Ander soldaten sloten de groeve. Vervolgens toog de bende naar Aalst. Cardon moest het rijwiel van De Pauw stuwen; Van de Voorde werd aan een paard gebonden; en na een halve uur lang overslagen geweest te zijn, bracht, men hen naar de Goederenstatie, die bereids vervuld was met volk van Herdersem, Moorsel en omliggende. Van de Voorde bleef er acht dagen, op water en brood. Cardon werd gedurende zeven dagen, half naakt, aan eenen paal gebonden, met het opschrift boven zijn hoofd: Geschossen, beduidende dat hij naar de Duitschers geschoten had. Honderden officieren en soldaten kwamen hem dagelijks te naargank, hem martelend, steeds met de revolvers bedreigend. Hoe dikwijls heeft die eenvoudige ziel de dood niet als een gunst afgesmeekt !
Niet ver van de plaats waar het graf van Victor De Pauw gesloten was, kwam s'anderdaags Karel Van Gyseghem (6), om zich te begeven naar zijn woning op de Oude Gentschebaan. In eenen holleweg patroeljeerden eenige Uhlanen, die, den man ziende, hem een blauwe erwt in het hoofd joegen. Zijn lijk bleef aldaar gedurende drie dagen boven den grond liggen, want niemand dierf er omtrent komen.
Maar genoeg, nietwaar ? .... Hier hoeft geen uitgebreider beschuldigingsakte tegen een volk, hetwelk zoo zeer zondigde tegen de Beschaving.
Duizenden neringdoeners, burgers en werklieden werden gedurende deze smartvolle dagen geruïneerd. En men zegge niet, dat die rooverijen en baldadigheden gepleegd werden door gemeene soldaten, losgelaten uitrasphuizen en ontsnapt aan de galeien, - neen: veel overheden gaven het voorbeeld.
Meestal de bestolen Aalstenaars deden een staat opmaken van de nabijkomende berekening der geleden schade, en lieten dergelijke stukken bevestigen door een tweetal getuigen, wiens handteekens door den waarnemenden burgemeester voor echt werden verklaard. Met deze stukken boden zich velen bij de Duitsche overheid aan, die voor korten ontwijkend antwoord gaf, dat België alles later zou vergoeden.
De ontruiming der stad, begonnen den Zaterdag 26 September, om 5 uur s'avonds, duurde tot 's Maandag 28 daaropvolgende. Rond 9 uur 's morgens was Aalst ontvolkt. Op 38.000 inwoners bleven er nauwelijks 2000, die in hun kelders of aan nen verren uitkant een schuilplaats hadden gezocht. De grootste scharen vluchtten, langs de Nieuwstraatpoort, naar Gent. Mannen, vrouwen, jongelingen, kleine kinderen, 't trok ál op; te voet; met verhuiswagens, steekkarrekens, camions, kruiwagens, kindervoituurkens, velos, hondenkarren en autos; met koffers, zakken, pakken, manden en kisten; met kleeren, beddegoed, met 't speelgoed der kinderkens; met paarden, koeien, schapen, geiten, papegaaien, honden, katten en kanarievogels! Duizenden vonden teGent, in het Feestpaleis, een onderkomen. Hoeveel volk lag daar op stroo en pakken uitgestrekt ? Men schat van 5 tot 10.000 ! In het midden van de weidsche halle stonden tafels voor driehonderd vluchtelingen, die, bij hunne aankomst, eene warme tas koffie en goed brood kregen, bediend door Gentsche juffers en damen. Vijf minuten nadat de eerste ploeg geëten had, was nieuw voedsel bereid voor ander volk; dit duurde van 7 tot 9 uur 's morgens. 's Middags geschiedde hetzelfde vertoog, ditmaal met soep, vleesch en brood. Den 28 September verschenen de schepenen De Wolf en Moyersoen ook te Gent en brachten de tijding, dat Aalst verloren was; dat er talrijke slachtoffers waren, namelijk in de Driesleutelstraat, alwaar men de lijken van achttien burgers opgenomen had; dat de Duitschers, na achteruit geslagen geweest te zijn, hun wederwraak namen en dat dronken soldaten het Landhuis hadden ingenomen; het fabriek en de woning van M. Achiel Eeman brandden; bommen waren gevallen in het fabriek Roos, Geerinckx en De Naeyer, Brusselschestraat; de wandaden, gepleegd in het hospitaal, werden breedvoerig verteld en met verstomming aanhoord; men moest niet meer denken, naar Aalst weer te keeren.
(1) Generaal von Mayer (?)
(2) Jaak Van Den Bergh (° Aalst 09-07-1868)
(3) Gustaaf (Parét) De Clercq (° Hillegem 14-06-1866)
(4) Karel De Mette (° Aalst 10-05-1867, † Aalst 07-12-1941)
Notitie bij Karel: Ere-Beiaardier van de stad Aalst, Beiaardier des Konings. Ook liefhebber-schilder, restaurateur van de muurschilderijen op De Motte, Ledebaan. Groot musicus, onder-bestuurder der Koninklijke Harmonie "Al Groeiende Bloeiende"
(5) Maria Ludwina Van der Borght († Aalst 28-10-1918)
Notitie bij overlijden van Maria: echtgenoote van De Witte Servatius, wonende Breedestraat, haar zoontje was den 27 September 1914 vermoord; zij kwam den 30e daaropvolgende met haar kinderen thuis. Drie Duitschers traden in haar woning, joegen de kinderen weg en pleegden den schandigsten aanslag. Zij bleef lang sprakeloos te bed liggen en stierf tengevolge der mishandelingen (28 October 1918).
(6) Carolus Van Gyseghem (° Aalst 03-11-1878, † Aalst 30-09-1914)
Notitie bij overlijden van Carolus: geboren den 3 November 1878, echtgenoot van Cassier Maria Antonia, wonende Oude Gentschebaan; kwam, na de beschieting, den 30 September 1914, terug naar huis, maar werd op den Gentschensteenweg doodgeschoten. Zijn lijk is drie dagen nadien te Erpe begraven.
wordt vervolgd
mvg. Alostum
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)
enkele beelden
Geplaatst: 12 Mei 2010 02:59 pm
Alostum schreef:Enkele beelden van toen (september 1914) uit Aalst
mvg. Alostum
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)
over het lot van de Aalsterse vluchtelingen
Geplaatst: 12 Mei 2010 03:05 pm
Alostum schreef:Petrus Van Nuffel:
Op Woensdag 30 September kwam de Z.E.H. Deken Roelandt, met verscheidene Onderpastors, bij zijn parochianen. Tezelfdertijd zag men gedrang van vluchtelingen uit Zele, Hamme en Dendermonde. Er moest in 't Feestpaleis plaats gemaakt worden; en velen der onzen waren gedwongen hun pak te maken, en stoomden weldra, in stampvolgeladen treinen, dieper het Land van Gent in, - eilaas ! altijd meer verwijderd van den geliefden geboortegrond, steeds door den aanrukkenden vijand vervolgd; de grens over; doodmoe en uit
geput; in velden en bosschen etend en slapend; of verder nog, immer verder, zoekend naar een huis, een kamer, een schuur, een zolder of een stal, om daar te kunnen “wonen”; velen gedreven aan den oever van den wijden zeeplas, en voor vier jaren verbannen op vreemden bodem .... Maar ondertusschen hadden honderden Aalstenaars een thuis gevonden in het Bisdom, neven Sint Baafskerk, in kloosters, hotels, kringen en patronages; in Gentbrugge, Ledeberg en ander voorgeborchten. Duizend stadgenooten vertrokken naar Zulte, Waregem en Kortrijk.
's Nachts waren in Gent al de lichten uitgedoofd, want de Zeppelins vlogen boven de stad. Het nieuws werd bevestigd dat de Duitschers naar hier oprukten. Rond den avond van Maandag 28 September vertrok Burgemeester M. Leo Gheeraerdts voor Eecloo. Zijn zoon, M. Otto, waagde het van tot Lede te gaan, met de hoop in Aalst te kunnen geraken, doch hij werd door Belgische soldaten tegengehouden en moest op zijn stappen weerkeeren; hij geraakte 's nachts bij zijn vader weer.
De Liefdezusters van ons Hospitaal verdeelden zich, den 28 September, in verschillige groepen en trokken met de zieken en gekwetsten naar Wetteren en Gent. 's Woensdags 30 September kwamen de Zusters Augustina en Sophia naar Aalst terug om er de dooden te begraven; en 's Zondags nadien waren ze met vijf. In den loop der maand October was het persooneel voltallig en het bleef zulks gedurende den langen tijd der bittere beproeving.
De ouderlingen en ongeneesbaren onzer gestichten hadden onderkomen gevonden in het hospitaal van Lede. Zij bleven er echter niet lang. M. Gustaaf Pape, die in deze benarde dagen kostbare hulp verstrekte, niet alleen met het benuttigen der hem bekende Duitsche taal, maar door een grenzenlooze opoffering, nam de taak op zich, de oudjes en ongeneesbaren te Aalst weer te brengen. Alhoewel het toen langs de kanten van Quatrecht niet pluis zat, kwam M. Pape in twee dagreizen den 3 en den 5 October, op eenen wagen der Messageries Van Gendt, dwars dóór de Duitschers, met pekens en mekens in onze stad.
De wijk van het Osbroek, ongeveer 150 inwoners in aantal, was 's Maandags, op den middag, met het gemeenteraadslid Theodoor Blanckaert aan het hoofd, vertrokken en bleef in Sottegem stil. De Katholieke Kring aldaar stak reeds vol vluchtelingen uit Leuven en Mechelen, en de Aalstenaars werden gebracht in het breiwerkfabriek van Schockaerts, brave stille menschen. Allen aten in het Weezenhuis: 's morgens boterhammen, naar beliefte, met koffie, boter en confituur; 's middags, aardappels met groenten en een stukje vleesch; s'avonds, om 7 uur, versterkend vleeschnat, met brood zooveel men lustte. In den dag gingen de kinderen ter school. Elken avond werd de Rozenkrans gebeden en kwamen mijnheer en mevrouw Schockaert hunne nieuwe familie bezoeken; zij brachten dan koeken en lekkernij mee; de E.H. Pastor-Deken deelde peren; er werd fruit gezonden uit Strypen, Erwetegem, Grootenberge en Godveerdegem. Men sliep op eene brits, belegd met stroo, door inpakgoed overtrokken, en wollen dekens. Het raadslid Blanckaert speelde brigadierkamerkuischer. De vluchtelingen uit het Osbroek zijn daar gedurende twaalf dagen verbleven.
Aalst-Mijibeek, vertegenwoordigd door tachtig ingezetenen, met Pieken Linthout als ploegbaas, was ingekwartierd te Oost-Nieuwkerke, een rijk dorp, bij Roeselare, drie uren en half verwijderd van den IJzer. Zij werden bij de boeren verdeeld, het ruimste getal in de familie Vereecken, een groote hoeve, met drie werkpeerden, zestien melkkoeien, veertig zwijnen en twee knechten. De vluchtelingen mochten er niet werken, maar goed eten en drinken: 's middags verkenvleesch, tweemaal in de week kieken, alle dagen zoete melk; 's Zondags een gansch bijzondere tafel, met melkbrood, soep en kapuin. Een der zonen, een priester, de E.H. Jozef Vereecken, de braafste heer der wereld, kwam dagelijks zien of er niets te kort was, zulks op uitdrukkelijk verzoek zijner zieke moeder, tot wier herstelling onze stadgenooten alle dagen naar de mis gingen en twee Paternosters lazen. Wanneer de Duitschers, den 8 November 1914, te Oost-Nieuwkerke toekwamen voor den slag aan den IJzer, vluchtten onze Aalstenaars met de dorpelingen weg: op 3000 inwoners bleven er slechts 54 in hun huis.
Een ander gedeelte van Mijlbeek was gegaan naar Maldegem, en werd er bij de boeren gulhartig ontvangen; zij werkten met die menschen op het land en ontvingen goed voedsel en huisvesting; de vrouwen hielpen in de keuken en de kinderen in den winkel. Binst het werk mochten de mannen geen water drinken; ze moesten zich laven met lekker bier; wie vóór het naar-bed-gaan een slaapmuts ofte borrel begeerde, had het maar te zeggen.
Uit Gent werden een vierhonderdtal vluchtelingen van Aalst, Mechelen, Lier en Boom gezonden naar Roeselare. Het stadsbestuur nam hen aan met open armen; hunne eerste verblijfplaats was het Arsenaal, waar aanstonds een volkskeuken ingericht 's middags kreeg men een kralend glas Rodenbach, 's namiddags lekkere koffie, met kloek fijn brood. Een geneesheer deed zijn dagelijksch bezoek. De damen van het Rood Kruis onderzochten hetgeen de zwervelingen ontbrak, en deelden zóó veel kousen, hemden en kleederen uit, dat talrijke lieden bij hunnen terugkeer, van alles goed voorzien waren. Na enkele dagen verblijf in het Arsenaal verhuisden de mannen naar de Patronage, waar tot tijdverdrijf, het speelgerief te hunner beschikking stond; 's namiddags kwam er een Pater, die met veel bevoegdheid den toestand van het oorlogsterrein schetste en zich geen moeite spaarde, het de menschen zoo verzettelijk mogelijk te maken.
De Weezenjongens waren gelogeerd in Oostakker; een zeker getal bewoners van den Den te Ressegem, in het klooster en in het huis Provost; twintig Aalstenaars te Aygem, en velen te Aerseele, boven Kortrijk, in eene brouwerij. Te Watervliet-Oudeman werkten onze stadgenooten met de boeren op het veld; goed eten en drinken en een klein loon waren hun vergelding; de kinderen, die versleten kleederen droegen, werden opnieuw ingespannen; bij het binnenrukken eener Duitsche patroelje sloegen al de inwoners op de vlucht, over de Hollandsche grens. Vierhonderd vluchtelingen van Aalst, Leuven, Mechelen en Lier waren naar Wevelgem verzonden, en verbleven aldaar in het klooster van Sint-Vincentius; elk had er zijn bed; Wevelgem is een rijk dorp van vlasboeren, die hunne gasten onthaalden op dik-gesmeerde boterhammen, koffie met melk, soep, aardappelen en vleesch; men bracht zelfs wiegen voor de kinderkens. Een groot schof verbleef te Kruyshoutem, te Harelbeke, te Bassevelde, te Eecloo, te Somergem, te Waarschoot. In Mariakerke vertoefden, gedurende elf dagen, achtentwintig Aalstenaars die vergast werden op zachte slaping en uitmuntend voedsel. In de patronage van Kruyshoutem alleen zaten er, gedurende zeventien dagen, meer dan tweehonderd. Te Meulebeke, en hooger op, naar Sint Laureyns, tot Aardenburg (Holland), waren er, den 19 October 1914, miljonnairs, die baden en smeekten om den nacht op eenen stoel te mogen doorbrengen, terwijl de Aalstenaars in een malsch bed lagen te ronken lijk spinnewielen.
Den Zondag 27 September, in den voormiddag, was een eskadron paardevolk vóór het klooster der Kapucienen, op Sint Job, komen kampeeren; maar weldra moest men zich veiliger schuilen, wijl enkele kogels terecht kwamen op de gebouwen. Een batterie was opgesteld op een honderdtal meters van de kerk, tegen het kerkhof, en vuurde naar Mijlbeek. 't Wierd 's namiddags voorzichtig geoordeeld, de Fraters-studenten weg te sturen naar het klooster van Brugge, onder 't geleide van den Z.E.P. Faustinus, lector. Na een kalmen nacht kregen de Paters, s' anderdaags, den 28 September, van de stadsoverheid, 't bevel van onmiddellijk het klooster te ontruimen. Dadelijk werd door elkeen 't bijzonderste in veiligheid gebracht, en voorzien van eenige reispenningen, trokken de religieusen, op Gods genade, met den zegen der Oversten, naar het sticht van Brugge, met de hoop van weldra naar Aalst terug te komen. Gerust, daar allen in zekerheid gesteld waren, bleef Z.E.P. Cypriaan, gardiaan, ter bewaking van 't klooster, te samen met broeder Marius, die schoon sprak om eveneens te mogen blijven. Edoch, kort na den middag, onder de toenemende beschieting, verlieten zij voor enkele uren het klooster en gingen tot Nieuwerkerken. Vóór den avond kwamen ze weer, dóór de aanrukkende Duitschers. Niet vruchteloos was de bewaking van het gesticht. De Duitsche legerbenden, de stad binnengerukt, gebruikten de gelegenheid om ze op en top te plunderen. Heel den Maandag nacht hoorden de gebleven Kapucienen het gehuil der bedronken roovers en zagen zij de akelige vlammen opstijgen van brandende huizen. Van s' anderdaags (29 September), in den morgen, kwamen Duitschers afgezakt naar 't klooster en het bewoond vindende, verwijderden zij zich. Denzelf den dag eischten ander soldaten het vee op, en daar de Paters dit onmogelijk geven konden, maakten de indringers zich boos. Ze vroegen dan boter. De broeder bracht er hun twee kilos.
- Ik heb sterke boter gepakt, zegde hij tot den gardiaan: daarmee zullen ze geen tweeden keer weerkeeren.
Zoo vermochten onze kloosterlingen de Duitschers de volgende dagen, bij hun herhaalde bezoeken, nog al gereedelijk af te leiden. Na drie weken kwamen de Eerwaarde Kapucienen terug, behalve de studenten, die met hunnen Prefekt en hunne Lectoren van Brugge naar Holland getrokken waren, ten einde daar in meer kalmte hunne studiën voort te zetten en later het front te vervoegen.
Veel Aalstenaars weken uit naar Holland, Frankrijk en Engeland.
Ontscheept te Folkestone, werden verscheidene familiën gestuurd naar Londen, alwaar hen een kostelooze woonst wachtte, hetzij in de groote stad of in andere plaatselijkheden, zooals Glasgow, Birmingham, Cardiff, enz. Eenige menschen van den Bolleweg, mannen en bezonderlijk vrouwen, die in het fabriek van Kapiteintjes (Van der Smissen) hadden gewerkt, werden, in de maand October, door onzen burgemeester teruggevonden te Deal, eene stad aan de zee, op twee mijlen van Folkestone; zij hadden er arbeid in eene firma tot den opleg van sardijnen; dit werkvolk vertrok later naar Manchester, om er te arbeiden in de katoenspinnerijen. In Torquay kwam M. Leo Gheeraerdts in aanraking met het persooneel der marmerzagerij van den Tragel, de “Anglo-Belge”. Te Torquay bestaan schoone marmergroeven en groote porceleinfabrieken. - Veel Aalstenaars, en onder hen menige begoede lieden, vonden in Engeland eene winstopbrengende bezigheid in de fabrieken van oorlogsmateriaal, obussen, vliegtuigen, enz.; anderen waagden zich aan het oprichten van een klein nijverheidsgesticht, eene koper- of ijzergieterij, enz. Menige stadgenooten werkten in eene firma van krijgstuig, te Letchworth, bij Londen, bestuurd door M. Sonntag, zoon van een oud leeraar onzer Staatsmiddelbare Jongensschool. - Op een concert, gegeven te Londen, door het muziekkorps der gidsen, onder het bestuur van M. Walpot, zag men veel Aalstenaars vereenigd, die hunnen lof voor de Engelsche en Belgische weldoeners niet spaarden. Aalstersche burgers en soldaten onderhielden een regelmatige briefwisseling met onzen Burgemeester, en deze bracht menigmaal een bezoek bij de gekwetste soldaten-stadgenooten, die zich in de hospitalen van Marsgate en Londen bevonden. Het was te Londen zelf, dat M. Leo Gheeraerdts zich gelukkig voelde, samen met den E.P. Redemptorist Debat, te kunnen meewerken aan het oprichten van een Vlaamsche school voor de kinderen der Belgische uitwijkelingen.
Dank aan de voetstappen van den E.P. Debat en M. Michel Gheeraerdts, bekwam men van het Engelsch gouvernement een lokaal, de bemeubeling en de noodige hulpgelden om de wedden van het onderwijzend persooneel en den onderhoud der klassen te verzekeren; de school telde
een zestigtal leerlingen, bijna allen afkomstig van Antwerpen en Mechelen. - Het getal Belgische uitgewekenen naar Engeland mag geschat worden op meer dan 250.000.
Gedurende den oorlog gaf de Fransche regeering aan al de uitgewekenen een dagelijkschen onderstand van 1,25 tot 1,50.
Veel ambachtslieden vonden ook in dit land een welbetaalden arbeid.
Ten slotte de wederwaardigheden der kolonie van de Korte- en Lange Zoutstraten:
Den eersten dag der beschieting, 27 September, bevonden zich op de Groote Markt de heeren schepenen Moyersoen en De Wolf, die, een bombardement gedurende den nacht vreezende, hunne stadgenooten met goeden raad ter hulp kwamen. Weshalve werd ook aan de bewoners van den omtrek genoopt, vrouwen en kinderen in veiligheid te brengen Spoedig was de karavaan der Korte- en Lange Zoutstraten gevormd, die den weg naar Nieuwerkerken insloeg, waar men s' avonds, in de Muziekzaal, aanlandde. Van bedden voor vijftig personen kon er natuurlijk geen spraak zijn, en men begaf zich op zoek naar stroo. Verscheidene huisgezinnen bekwamen onderkomen bij de inwoners, en inzonderheid bij den heer onderwijzer Charles Van Gucht en zijn twee zusters.
's Maandags 's morgens, na een tas koffie gedronken te hebben, ging een moedig en joviaal Aalstenaar naar de stad waar hij, na zijn kiekens en konijnen goed verzorgd te hebben, in het huis van Alfred Thybaert, een stuk vleesch nam, ten einde de vluchtelingen te Nieuwerkerken van voedsel te voorzien. Er werd beslist, beafstukken met patatte-frit te bereiden, iets lekkers voor de kinderer maar ook niet te versmaden door de groote menschen. Vóór het noenmaal, onder het hernomen bombardement, was een waaghals der kolonie tot op Sint Job gekomen om te zien hoe de boeken zaten. Juist trad Pater Bertinus, Kapucien, die de H. Olie met zich droeg, uit het klooster.
- Onmogelijk hier te blijven, zei hij: de stukken schrapnel vliegen tot op de daken van ons gesticht. Ik ga een weinig verder, en keer dadelijk, na de beschieting, terug, om het klooster te bewaken.
En hij trok mee naar Nieuwerkerken.
Hier was het vrouwvolk volop aan den kookpot, en de kinderen staken al de pollekens naar een stukje frit. Nauwelijks zat men aan den disch, wanneer aller aandacht gaande gemaakt werd door hoefgetrappel op den steenweg .... Men sprong buiten, vol alteratie .... O ! ... 't waren de verdedigers van Aalst; ze trokken achteruit; een wachtmeester der lansiers, die de stoet sloot, sloeg met de hand op den elleboog: een teeken dat ze wegwipten .... Was me dat daar een opschudding ! Niet alleen in de Muziekzaal, maar heel Nieuwerkerken door, waar in minder dan tien minuten alle menschen een ei ophadden. Eenige mannen der vluchtelingskolonie wilden blijven, maar de baas huppelde koortsachtig rond:
- Neen, neen, alleman buiten, kraaide hij: ik vlucht mee ! ....
Dra was de Muziekzaal ijl.
En de schoolmeester, met zijn twee zusters, trapten het ook af.
Vaarwel, smakelijke frit ! Het vleesch, met saus en al, werd ingepakt in een valies ....
Pater Bertinus bleef te Nieuwerkerken om de vluchtellngen te verzorgen, en hij doopte er drie kinderen, die te vroeg geboren waren, door de danige emotie ...
Daar stonden nu de Aalstenaars, te midden der dorpplaats. Goede raad was kostelijk. De groote meerderheid besloot, den stroom tot Gent te volgen en naar Aygem te gaan. Het was reeds ver in den namiddag, wanneer men er toekwam. Aan zijn brouwerij kuierde M. Torrekens, die, pas eenige personen herkennende, tot zijn zoon uitriep:
- Ziet ge wel ! 'k Had het u gewaarschuwd: niet te haastig om vreemdelingen in te nemen ... 't Is daar al ! ... Met, hoeveel zijt gij ? ...
- Och, M. Torrekens, met veertig man, ten minste ....
Het duurde niet lang, of iedereen was daar oprecht thuis, en zóó goed verzorgd, dat men in den waan verkeerde, kermisgasten in plaats van vluchtelingen te zien.
s' Anderdaags, Dijnsdag 29 September, werd een verkenner naar Aalst gestuurd. Aan het kasteel van Regelsbrugge drentelde een postbeambte, die den afgezant onthaalde met de woorden:
- Ga niet verder. Hij, die in de stad komt, wordt aan de Diepestraat vastgehouden en gebracht naar 't huis van mulder De Wolf. Reeds zijn daar verscheidene kennissen. 'k Heb er ook gezeten ik, ik en mijn ambtgenoot Edmond Rabier ... De koer is afgespannen: soldaten omringen u; wegspeeten kan men niet ...
- En hoe zijde-gij losgeraakt ?
- Er werd een eerste “zifting” gedaan tusschen de oudsten …
“ 'k Heb nog ander nieuws: Frans De Luyck, van Aygem komende, voor zijn vrouw, die een kind gekocht had, geraakte slechts met levensgevaar door de stad, en had enkel drie menschen gezien : Kamiel Van Impe, den bakker Corthals en Jef Hanssens; later ontmoette hij de Verlée's, wiens woning in brand staat ...”
“Gustaaf Van der Veurst en Cyriel Van Audenhove waren te Erpe gevangen, en, dooreen onderofficier en acht soldaten, naar Aalst gestuurd en in de statie gestopt; op de verklaring van Van der Veurst, dat hij bestuurder was der bakkerij 't Werkerswelzijn, bracht men hem naar deze cooperatief; maar dit had voor ons volk een heilzaam gevolg, want hij vond er 1000 brooden en deelde die uit. “
- Bravo voor M. Van der Veurst !
De schrik doet allicht overdrijven, en men moest de gemoedgesteldheid der bevolking kennen om veel te verontschuldigen. Doch nu kwam, aan 't kasteel van Sint Job, een derde persoon naderbij, die den verkenner meedeelde dat de Duitsehers bij hem de vensters hadden verbrijzeld en binnengedrongen waren. Thans zou hij zeker naar huis. Gekomen aan den afsluitingsmuur van het Kapucienenklooster, zag hij vóór hem twee mannen goed doorstappen. Hoe gingen deze uitspelen ? .... De Aygemsche gezant hield zich achter nen telegraafpaal verborgen: het tweetal werd, aan de Diepestraat, door Duitsche posten, verplicht de handen in de hoogte te steken, en vervolgens bracht men hen naar den molen De Wolf. “Mij zoo goedsmoeds gevangengeven, dacht de Aalstenaar, dat en kan niet zijn.” En hij ging vanwaar hij kwam. Na den noen, nog eens de kans gewaagd, ditmaal in gezelschap van M. Felix Van Landuyt, die te Meire verbleef. Gezeten op een karreken, geraakte men in Nieuwerkerken; maar hier weigerde de voerman verder te rijden: hij had Duitschers gezien aan de hoeve Van Bever. Te voet stapte men tot daar. Ze werden onderzocht. De wachten waren bedronken; een hunner hield zich niet tevreden met de eenzelvigbeidskaart en zou meer gewild hebben; maar de onderofficier, die er wat deftiger uit zag, vergenoegde zich met te vragen:
- Keine-waffen ?
- Nein !
En ze geraakten voort tot aan Regelsbrugge, Sint Job, Diepestraat, en eindelijk aan den Meiboom, door alle posten, onderwege, afgetast en overpampeld. Aan de Vier Winden trof hen een onvergetelijk schouwspel: alle deuren opengebroken, de vitriens verbrijzeld, de winkels geplunderd, de straten bezaaid met eetwaren, cigaren, doozen, flesschen, tunieken en ransels van burgerwachten; op de Markt, verlaten voertuigen en eenige dolende honden; verders alles overende; de gang van het Landhuis stond vol paarden en er lag een tapijt van paardendrek, ter dikte van 25 centimeters; het arsenaal der Brandweer diende tot slaapplaats, en het bluschmateriaal was op den koer gesteld; ruim vier duizend flesschen wijn waren daar dooreengeworpen.
s' Avonds keerde de delegatie naar Aygem weer. Buiten Nieuwerkerken wachtte haar een Belgisch officier met drie soldaten der gidsen, aan wie alle gevraagde inlichtingen gretig en bereidwillig werden gegeven. Te Aygem verbeidde men de verkenners met heimweeïg verlangen; en, na rijp overleg, besloot men voor s' anderdaags den terug tocht naar Aalst. 's Woensdags geschiedde dan het opladen van valiezen, vrouwen en kinderen; na vurigen dank aan de familie Torrekens, zette de kolonie zich in beweging: 't mansvolk vooraan, te voet; drie karrekens volgden. Aan de kerk stond de eerste Duitsch; de voerders durfden niet verder hun hulp verleenen, en allen moesten afstijgen. De Aalstenaars verklaarden dat ze naar huis gingen, doch zij werden, bezonderlijk de jonge lieden, zorgvuldig afgetast. Onderwege hernieuwde zich dit onderzoek vier tot vijf malen, maar zonder ongevallen, blij te moed, geraakte de karavaan in de Korte Zoutstraat, waar alles vliegens uitgepakt werd en de vrouwen aan den kuisch gingen.
Ondertusschen, bepaaldelijk den 29 September 1914, had M. LeoGheeraerdts, in de statie van Eecloo, eene ontmoeting met M. Desiré De Wolf. De heer schepen gelastte zich naar Gent te gaan, ten einde inlichtingen te nemen nopens de zorgen te geven aan de vluchtelingen zijner stad. MM. Michel en Otto Gheeraerdts vergezelden M. De Wolf naar de stad van Leie en Schelde, met het voornemen een bezoek af te leggen bij den Amerikaanschen consul, en bij dezen, voor den burgemeester van Aalst hetzelfde protectoraat, als dit verleend aan den eersten Magistraat van Brussel, te bekomen.
Otto Gheeraerdts begaf zich met den heer schepen De Hert bij den gezant der Vereenigde Staten: zij werden goed ontvangen door den onderconsul, een man met zwarte gekrulde haren, die deed opmerken, dat hij geen enkele verbintenis durfde aangaan, daar de consul Brand Whitlock afwezig was en zich te Brussel bevond. Hij verzocht de heeren, rond 5 uur van den namiddag, in zijn kabinet weer te komen, en beloofde zijn best te zullen doen om hen denzelfden avond nog naar Aalst te brengen, ten einde aldaar met de Duitsche overheid te onderhandelen. De onderconsul noemde zich de schoonbroeder van von Luttwick, de eerste Duitsche krijgsgouverneur van België, en koesterde de hoop, dat, dank aan zijn persoonlijken invloed, de onderhandelaars voldoening zouden krijgen.
Schepen De Hert en Otto Gheeraerdts verlieten hoopvol het Consulaat en meldden den uitslag van hun bezoek aan de stadsoverheden. Zij verzochten de heeren Moyersoen en De Wolf, hen te vergezellen, hetgeen deze inwilligden. Samen begaven zij zich, om 5 uur, naar het gezantschap. De consul Brand Whitlock en de onder-consul brachten hen in een klein afgezonderd salon, waar het doel van het verhoor werd blootgelegd. De schepenen vroegen aan den consul, hen, als delegatie, te willen leiden bij den bevelhebber von Mayer, die bezit van Aalst genomen had, teneinde hem te bidden de gemeenteoverheden en de bevolking te laten in de stad komen, hen het leven te verzekeren en Aalst van alle verdere plundering te sparen. Vermits de zaak spoed vereischte, verlangde men, om aanstonds, per automobiel, voor den Duitscher bevelhebber gebracht te worden. De consul deed zijn bezoekers de gevaren van zoo een onderneming opmerken, en zegde hen onder andere:
- De onzijdigheid der Amerikaansehe vlag zal u niet kunnen dekken. Men zou u uit den auto halen en ge zoudt als spioenen aanzien en zelfs gefusiljeerd worden.
Hij wilde de bezoekers klaarblijkelijk schrik aanjagen.
- Als het zoo is, verklaarde M. Otto, dan ben ik bereid, gansch alleen, den heer consul tot bij generaal von Mayer te vergezellen.
- In alle geval, beweerde M. Brand Whitlock, ik moet tijd hebben om na te denken, en vóór morgen kan ik geen besluit nemen .... Komt heden avond, naar het Café Cambrinus, daar zullen we het ontwerp grondig bespreken ....
Alvorens het consulaat te verlaten, hadden de gezant en de vice-consul een hevige redetwist:
- You know vevy well, zei Brand Whitlock tot den ondergezant, what difficulties we had with the mayor of Brussels ? Do you intend to burden us again with such an affair ? ....
De Amerikanen dachten, in hun Engelsch gesprek, niet verstaan te worden; maar de Aalstenaars begrepen volkomen heer Brand Whitlock:
- Ge weet wel, wat moeilijkheden we gehad hebben met den burgemeester van Brussel ? .... Zoudt ge ons nogmaals zoo'n zaak willen op den nek schuiven ?
Ander woorden werden nog gewisseld, uit dewelke voor de stadsoverheden weinig hoop schemerde, hun voetstappen met den gewenschten uitsIag bekroond te zien. Metterdaad, de consul en de ondergezant kwamen zich bij onze schepenen verontschuldigen, aan hun verzoek geen gevolg te kunnen geven. En 't bleef tot daar, - tot groot nadeel onzer stad en der bevolking.
Bij het vallen van den avond was in Aalst geen enkel burger meer ter straat te bespeuren. Een waas van treurnis zonk over de vroeger zoo nijverige en woelige stede. Een onzer stadgenooten schreef alsdan met welgesneden pen: “Dans toutes les rues, á tous les carrefours, sur toutes les places publiques, on rencontrait des chiens errants affamés et altérés. De tous côtés on entendait des chiens à la chaîne, dans des propriétés abandonnées, hurler de faim et de soif. La nuit surtout ces hurlements étaient lugubres. Les chiens errants ont été adoptés en grand nombre par des militaires allemands; quant aux autres la police, dés qu'elle a pu seréorganiser, les a recherchés comme elle a recherché les cadavres des bourgeois tués ou décédés chez eux, les charognes des animaux morts dans des endroits d'où il leur avait été impossible de s'échapper, les victuailles et les quartiers de viande pourrissant dans les maisons
Abandonnées …. »
Den 28 September was het eerste werk der bezetters een officier uitzenden, op zoek achter iemand, dien zij het burgerlijk beheer der stad zouden opleggen. Ter Keizerlijke Plaats belde de luitenant toevallig aan nummer 45, huis bewoond door den scheikundige M. Constant Boulvin, die hier gebleven was om zijn stervende schoonmoeder te verplegen. Hoe een dubbeltje toch rollen kan ! M. Boulvin, die zeker en vast in de miljoenen soldaten van Willem II niemand zou kennen, vond in den officier een oud studiemakker ! Hij werd medegenomen tot bij von Mayer, de veroveraar onzer stad. De generaal verzocht M. Boulvin, het burgemeesterschap te aanvaarden, en het, gedurende de afwezigheid van M. Gheeraerdts, te bekleeden. Maar M. Boulvin, geboortig van Mornimont, verontschuldigde zich:
- Ik ben de taal der Aalstersche bevolking niet machtig, sprak hij. Edoch, het lid van den gemeenteraad, hetwelk ik eerst ontmoet, zal ik vóór den generaal brengen.
Wie zou dit slachtoffer zijn ? ...
's Dijnsdags 29 September ontmoette M. Boulvin, aan den hoek der Vier Winden, het raadslid M. Jaak Van den Bergh, die daar, vuil en bestoven, juist van Aygem toekwam. Hem werd het bevel van von Mayer meegedeeld en het bezoek bij den generaal voorgesteld.
- Morgen, antwoordde M. Van den Bergh heel diepzinnig ....
Dienzelfden dag was door een onzer stadgenooten een Duitsch bespieder ontdekt.
Kort op den middag trok een groot, wel-ingezet man, gekleed als een gewoon werkmensch, langsheen den ijzerenweg van Denderleeuw over Haaltert. Nu, aan 't uitwendig en later, aan zijn tongval, bleek het, dat hij geen Vlaming en nog veel minder een Waal was. Op de vraag van den Aalstenaar: “Vanwaar komt u ? “ antwoordde hij in slecht Fransch: “ Van Brussel, neen, van Charleroi; of liever, van Reims” .... “Hebt ge geen Duitschers gezien ?” “Neen,” klonk het vrij stout ... Een groote leugen; want het was niet mogelijk, uit Brussel te komen zonder Duitschers te ontmoeten, aangezien er in Denderleeuw en in Hekelgem veel waren. Op zijne beurt vroeg de vreemdeling: “Is er geen gevaar met langs de spoorbaan te gaan ?” Hij verbleekte bij het antwoord van een voorbijgaanden boer: “In Herzele zitten Belgische soldaten.” En men zag iets onrustigs in zijn blikken. Dadelijk werd M. Emiel Dannau, statie-overste van Haaltert-Eede verwittigd; deze deed den onbekende voor hem komen en vroeg waar hij heen wilde ? “Naar Oostende, om werktuig te koopen,” zei hij. Na die tweede leugen - hij bevond zich immers op het spoor Herzele Sottegem-Audenaarde; en geenszins op de lijn Aalst-Gent-Brugge-Oostende - liet men hem begaan. De vreemdeling trad een herberg binnen, nam plaats in een hoekje, achter de deur, en bestelde twee druppels snaps. Dit laatste woord verried hem stellig; meer nog, de zenuwachtigheid, waarmee de kerel zijn glaasjes ledigde, versterkte het vermoeden, dat men met een zeer verdachten gast te doen had. Hij ging dan verder den ijzerenweg op, naar Burst toe. M. Dannau telefoneerde naar zijnen ambtgenoot, met verzoek de gendarmerie te gaan halen. Bij zijne aankomst te Herzele werd de verdachte aangehouden en naar Gent overgebracht; men vond op hem een pakje vergift en een kruik met onbekenden drank. Het onderzoek bewees zonneklaar, dat hij een Duitsche spie was.
wordt vervolgd
mvg. Alostum
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)
Ob. Leutnant Karl Kohlenberg
Geplaatst: 12 Mei 2010 03:07 pm
Alostum schreef:Aanvulling op de gegevens van :
Ob. Leutnant Karl Kohlenberg, 8 Komp. LDW. 1 reg.73
ligt begraven in Vladslo, blok 4 graf 928
mvg. Alostum
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)
26 en 27 september 1914
Geplaatst: 12 Mei 2010 03:08 pm
Alostum schreef:Petrus Van Nuffel:
Terwijl Aalst zoo vreeselijk beproefd werd, had, den 26 en den 27 September, in den driehoek, gevormd door de gemeenten Opwyck, Buggenhout en Lebbeke, een ernstig gevecht plaats. De Duitschers marcheerden alsdan op Dendermonde (1), waar zij de Schelde en den Dender kost wat kost wilden overschrijden, om langsdaar onze aftochtlijn naar de Vlaanderen af te snijden. Het was de vijfde legerafdeeling, die er den vijand te lijf ging en op krachtige wijze der Belgen aftochtweg beschermde en, tot het laatste oogenblik verdedigde. De Duitschers hadden Opwyck ingenomen en waren weldra met de onzen handgemeen in het bosch van Buggenhout. Blootgesteld aan een verwoeden aanval, was de vreemdeling verplicht geweest, groote legermachten, die naar het Zuiden op weg waren, te doen terug komen. Denzelfden nacht hadden zij reeds talrijke versterkingen bijeengebracht en werden de Belgen op hunne beurt aangevallen: den 27 September waren zij uit Buggenhout gedreven en namen zij stelling in hunne loopgraven, vóór het Bosch, niet ver van den ijzerenweg.
Zij werden daar beschoten met obus brisants en groote schrapnels, die gestadig in der Belgen loopgrachten vielen, groote verwoestingen aanrichtende, zoodat zij het niet konden uithouden. De Duitschers waren er toe gekomen, mitrailjeusen in de eerste rij huizen te plaatsen, en nu was de toestand onzer dapperen hachelijk, te meer daar de reservetroepen, die hunnen aftocht moesten beschermen, zelf, daartoe verplicht door het hevig kanonvuur, reeds opgebroken hadden. Een niet al te geregelde aftocht geschiedde.
Den 28 September begon de belegering van Antwerpen, en den dag nadien werden de forten van Waelhem en van Sinte Kathelijne-Waver beschoten. De eerste, tweede, derde, vijfde en zesde legerafdeelingen verdedigden Antwerpen, terwijl de vierde divisie de wacht bleef houden op Dender en Schelde, voornamelijk te Dendermonde, Baasrode, Blaasveld en Schoonaarde. Onze ruiterij bezette Wetteren. Op 30 September leverde de vijand een hardnekkigen aanval tegen het bruggenhoofd van Blaasveld, doch werd afgewezen.
De Duitsche macht groeide in het land van Dendermonde meer en meer aan.
Den 4 October trokken de Duitschers over den Dender, zuidwaarts van Dendermonde en trachtten hier en te Schoonaarde over de Schelde te geraken. Deze pogingen waren voorafgegaan door hevige gevechten. Ofschoon de stormloopen konden afgeslagen worden, werd de toestand der vierde legerafdeeling te Dendermonde en omtrek zeer moeilijk, bijna onhoudbaar. De Duitschers vielen den 6 October, met groote strijdkrachten aan, om den overgang der Schelde te forceeren, te Baasrode, Dendermonde en Schoonaarde. De vierde legerafdeling kreeg versterking van de eerste ruiterijdivisie en kon aldus den vijand weerhouden. Niettemin verwittigde de Belgische bevelvoerder dat de Scheldelijn Dendermonde - Baasrode - Schoonaarde hem ontsnapte. Tezelfdertijd ging het langs Antwerpen ook slecht. Verscheidene forten waren reeds gevallen, en ’t werd hoog tijd, aan den aftocht te denken. De lijn der Nethe, bij Antwerpen, was doorbroken, evenals deze van den Dender. Denzelfden avond van 6 October begon de aftocht van het Belgisch leger, en 's anderdaags 's morgens lag heel onze sterkte op den linkeroever der Schelde. Dien dag, ten 3 uur namiddag, verliet Koning Albert de stad Antwerpen, en vergezelde zijn volk langs de lijn Sint Nikolaas, Selzaete en Eecloo. Juist bijtijds ! De Duitschers waren te Schoonaarde over de Schelde geraakt. Het vierde legerkorps ontruimde Dendermonde en voegde zich, te Berlaere, bij de eerste divisie, om daar den vijand zoo lang mogelijk nog tegen te houden, terwijl het gros steeds hooger aftrok.
Dendermonde was terug in de macht des vreemdelings gevallen.
Dit alles moest gezegd worden, om te bewijzen dat Aalst en Dendermonde een groote rol gespeeld hebben in de krijgsverrichtingen, inzonderheid als dekkingsplaatsen voor onzen optocht van den IJzer.
Enkele menschen, die intusschen naar Aalst voorzichtig waren teruggekeerd, kwamen onze brave Kapucienen van Sint Job (2) ter hulp. Wij bedoelen den Z.E.Pater Gardiaan en den broeder, die met hem gebleven was. Al de mondbehoeften van 't klooster waren uitgedeeld, bijzooverre dat zij zelf noch brood, noch aardappelen, niets meer, over hadden. De Voorzienigheid kwam voor hen zorgen: drie weken leefden zij alzoo met hun getweeën, als echte Franciskanen, zonder iets in huis; alles werd hen bijgebracht en z'hadden heel dien tijd geen cent te betalen. Deze eerste dagen had de Z.E.Pater Cypriaan den troost, elken morgen, de H. Communie, in 't geheim, te dragen aan de Eerw. Zusters van de Zoutstraatpoort,die reeds daags na de beschieting teruggekomen waren. Ook eerst als eenige priester in de stad, droeg hij steeds de H. Olie bij zich, en mocht alzoo een stervende bijstaan.
Den Woensdag 30 September 1914 zond de dienstdoende burgemeester volgend schrijven aan Pater Gardiaan der Kapucienen: “Eerwaarde Pater: Een geneesheer heer vraagt mij over hoeveel bedden gij beschikt in uw klooster, voor Duitsche zieken. Een woord, a.u.b. De d.d. burgemeester, J. Van den Bergh.” Op het antwoord dat het sticht bewoond was; werd men verder voor deze zaak niet meer verontrust.
Den Zaterdag 3 October 1914,'s avonds laat, vielen een vijfhonderd Duitschers, III° bataljon Landsturm van Wurtemberg, het klooster binnen. Onbeschrijflijk gewoel en wanorde ! Gelukkiglijk kon men ze afhouden van de ledige dortoirs, met te zeggen dat deze bestemd waren voor de religieusen: de landsturmers sliepen op den zolder, in de speelzaal en in de klassen der studenten.
s' Anderdaags, 4 October, deed Pater Cypriaan twee missen, om aan de menschen, die alreeds in de stad waren, de gelegenheid te geven, hun kristelijke plichten te kwijten: M. Stilmant, controleur der notarieele acten, diende de tweede mis, daar broeder Marius verplicht was de Duitschers te bewaken, die, zingend en tierend, het sticht doorliepen. Veel werd er dien dag, door de soldaten, in 't Kapucienenklooster, gebrast met de fijnste wijnen, die met heele manden bijgehaald werden uit de kelders der ledige huizen van de stad. 's Namiddags was men van de kerels verlost, daar 't bataljon bevel kreeg verder op te rukken.
Den Donderdag, 5 November, rond half twaalf uur 's nachts, stortte de ijzeren spoorwegbrug met krakend geplof in den Dender. Nu was de scheepsvaart teenemaal belemmerd ...
s' Anderdaags kwam elk eens zien waar .... het gevaarte zich vroeger zoo trotsch verhief. Maar de bevelhebber der bezetting had gezegd: “De schepen moeten varen” en aanstonds begonnen de Duitschers, door burgers geholpen, aan het uithalen der brug, en wrochtten eraan zelfs bij nacht. Zaterdag 5 December wapperde hun vlag op het eerste voltrokken gedeelte, en den 9 December reden er een locomotief en een wagon over.
- 't Is een tweede Kemelbrug, zei een kaaiwerker: de vaartuigen kunnen er geladen onder, maar ongeladen niet dóór.
De nieuwe brug hing inderdaad tweeen-twintig centimeters lager dan de voorgaande, en werd, in den loop der maand Februari 1915, een weinig verhoogd.
Den 6 Februari 1915 draaide men, voor de eerste maal sinds de beschieting, de Sinte Annabrug open om het schip de Stad Aalst door te laten, en waarachtig ! 't en kon onder de spoorwegbrug niet ! Denzelf den dag waren de sassen hersteld. Vaartuigen gingen afwaarts met kolen, en kwamen opwaarts, uit de Kempen, met dikke lange sparren, voor de koolputten.
Maar, zoo rap niet: wij loopen de gebeurtenissen vooruit.
Den Woensdag 30 September trokken, volgens afspraak, M.M. Boulvin en Van den Bergh naar het Generaal-Kwartier, gevestigd in het Hôtel du Comte de Flandre, gehouden door M. Hendrik Galle, Statieplein. Daar zat een luitenant, die een weinig Fransch kende, aan een tafel te schrijven. M. Boulvin stelde zijn gezel voor, en de officier ging in de eetzaal, om bijna onmiddellijk terug te komen met Z.Ex. generaal von Mayer en een stafofficier van ongemeene hooge lichaamsgestalte, bij name major graaf de Mümm.
- Ik ben gelukkig, zoo begon von Mayer, iemand van het stadsbestuur aan te treffen. En zich, met een typisch gebaar, tot M. Van den Bergh wendend:
- Gij zult het ambt van burgemeester waarnemen.
M. Van den Bergh stribbelde tegen. Hij deed het noô.
- Neen, herzei de generaal. Gij moet dit ambt aanvaarden, en bekleeden ten minste zoolang de oude burgemeester niet weergekomen is.
En hij nam een groot blad papier en deed er in vette letters opschrijven:
Bürgemeister Van den Bergh.
von Mayer, leutnant-general.
- Plak dit schrift op de poort uwer woning; mijne boden moeten u bij nacht en dag kunnen vinden.
Alsdan besefte onze stadgenoot de zware verantwoordelijkheid niet, die hij op zich nam; een enkele gedachte vloog hem door het brein: 't En zal toch maar twee of drie dagen duren; een der schepenen zal weldra weerkeeren, om mij te vervangen ....
- Bürgemeister, vervolgde von Mayer, u moet eerst politie aanstellen, ten einde het plunderen te beletten; de barricaden afbreken; de lijken begraven; de puinen wegkuischen; deuren en vensters sluiten; kortom, alle sporen van vernieling of gevecht doen verdwijnen. Neem bezit van het stadhuis: daar moeten wij u aantreffen, wanneer we u noodig hebben.
- Maar, heer generaal, het raadshuis ligt vol soldaten …
Dadelijk werd een bevel tot ontruiming gegeven. Doch, buiten de dronken krijgers, was er zoo weinig volk in de stad, dat M. Van den Bergh, in plaats van zich naar het Landhuis te begeven, gerust naar zijn huis trok. von Mayer kwam binst den dag den dienstdoenden burgemeester, ten stadhuize zoeken, en er hem niet vindende, ging hij naar dezes woning.
- Waarom zijt gij in 't raadshuis niet ?
- Vrouw en kinderen durven niet alleen blijven. Alle oogenblikken bieden zich bezopen soldaten aan, en die willen voor hen niet weggaan.
De generaal vroeg dan papier, waarop hij met rood potlood schreef: Den Soldaten eintritt untersagt, teekende en stempelde; en dit schrift werd, onder het plakkaat van Bürgemeister, op de poort gehecht. Van dan af waren de woning en de huisgenooten van alle kwelling gevrijwaard.
M. Edmond Bauwens, politiecommissaris, inmiddels ook teruggekeerd, kwam naar het Landhuis. Verscheidene burgers boden zich bereidwillig aan om de politie herintrichten, en ontvingen een armband met de stedelijke kleuren en gestempeld met de zegels van Aalst en van von Mayer. Toezichters werden aangesteld, om de politie zelf van dichtbij te bewaken, want velen der stokchampetters waren niet van het best allooi .... Men benoemde een inspecteur voor den reinigheidsdienst, die het niet gemakkelijk had: in den hof van M Leo Gheeraerdts en in den Meiboom lagen doode paarden, in den tuin van Alfons Quintyn moest een geschoten koe gedolven worden, enz; eene ploeg werkvolk gelastte zich met het begraven der lijken aan het Geldhof en de Driesleutelst.raat; men bracht de eetwaren en het vleesch, die verrotten, weg. Na een drietal dagen geraakte alles min of meer in zijn schik. Allen, die daartoe hun onbaatzuchtige medehulp verleenden, verdienen eer en dank, en vooral, de heeren, die zich met de politie gelastten, en in de uitoefening hunner moeilijke taak, dikmaals tegen plunderaars en dieveggen dienden op te treden.
(1) Panorama rond Dendermonde (bron: “Nelson’s portofolio of war pictures”)
(2) De Capucijnenkerk , rond 1910
wordt vervolgd
mvg. Alostum
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)
3 oktober 1914
Geplaatst: 12 Mei 2010 03:09 pm
Alostum schreef:Petrus Van Nuffel:
's Zaterdags 3 October moest het werkvolk betaald worden. De stadsontvanger was hier nog niet. Maar op de bureelen van het secretariaat vond men een groot getal roode bons, die den dienstdoenden burgemeester naamteekende en stempelde. Dit was het eerste geld, hetwelk voor de dringendste noodwendigheden in omloop kwam. Terwijl men hiermede onledig was, traden generaal von Mayer en graaf de Mümm in het Landhuis. Z.Ex. drukte het verlangen uit, te Aalst wat schoons te zien. M. Van den Bergh wilde hen begeleiden naar de Driesleutelstraat, of naar de afgebrande huizen der Albrechtlaan, of naar de puinen der Van Wambekekaai ....
- Nein, schöne Gemälde, alte Gebäude.
- Schilderijen ? ... Ja 't - hierboven, op de Groote Feestzaal .... Gelieft mij te volgen, heeren ....
En M. Van den Bergh bracht de Duitschers vóór de door de soldaten verscheurde tafereelen van Meganck en van Lebrun.
- Schweinerei, ...mompelde von Mayer.
Vervolgens bezocht men de Sint Martenskerk (1). De generaal drukte zijn spijt uit, dat hij genoodzaakt was geweest den heerlijken tempel te bombardeeren, en hij vroeg naar de hem welbekende schilderij van Rubens (2).
Vooreerst een woordje uitleg.
Nadat de Duitschers de kathedraal van Mechelen beschoten hadden, en overtuigd dat alle kerktorens het mikpunt van het vijandelijk geschut zouden worden, had M. Frans Callebaut, voorzitter van den Stedelijken Kunstkring, aan M. Felix De Hert, alsdan schepen van Schoone Kunsten en voorzitter van het Kerkfabriek van Sint Martinus, bij geschrift gevraagd, of het niet noodig was het meesterstuk van Pieter Pauwel Rubens in veiligheid te brengen. Den 7 September 1914 ontmoette M. Callebaut den heer schepen in de Nieuwstraat, terwijl een groote troepenmassa door de stad trok; men sprak van de hoogdringendheid, om het kostbaar doek zoohaast mogelijk uit den tempel te verwijderen. Eenigen tijd later deed de Z.E. Heer Deken M. Callebaut vragen om te willen tegenwoordig zijn bij het afdoen der schilderijen van Rubens en de Crayer. Wanneer de voorzitter van den Kunstkring in de kerk kwam, vond hij aldaar den heer Deken en M. De Hert, alsmede den schrijnwerker Petrus Kieckens, die, met zijn zonen Jaak (3) en Joost (4), bezig waren met de doeken van de ramen te doen. De tafereelen werden zorgvuldig opgerold en voorloopig gedragen in den kelder der sacristij. Doch deze bergplaats scheen weinig geschikt tot het bewaren der meesterstukken, en zij waren aldaar
hoegenaamd niet veilig; ook vond men, een tiental dagen nadien, een meer passend schuiloord in de kelders der Denderbank (5), door M. Demain, bestuurder der Bank, bereidwillig aangeboden. In deze kelders, tijdens den winter verwarmd, gebetonneerd en zeer droog, bleven dus de schilderijen zorgvuldig bewaard. Naden wapenstilstand kwam een afgevaardigde van het Gouvernement, vergezeld van M. Gosset, hersteller en verdoeker van schilderijen, te Brussel, de tafereelen van Rubens en de Crayer bezichtigen. Het herdoeken van den “Rubens“ werd noodig geoordeeld; er was te dien einde lijnwaad noodig uit één stuk, en in gansch België had men, op dit oogenblik, geen zoo groot doek kunnen vinden. Men wendde zich derhalve tot eenen wever van Erembodegem, wijk Terjoden, bij name Van Mulders, die, voor het herdoeken, opzettelijk twee stukken lijnwaad weefde. Het kuischen, herdoeken en vernissen van het meesterstuk gelukten uitstekend.
Nu, iedereen dacht dat de “Rubens“, met ander kostbare voorwerpen der kerk, naar Engeland gebracht waren. Zulks werd von Mayer ook opgevijzeld. Maar hij geloofde er niets van. Alvorens den tempel te verlaten, vroeg de bevelhebber, als aandenken van zijn bezoek, een klein wierookpotje te mogen meenemen.
(1) Sint-Martinuskerk
(2) P.P.Rubens; Rochus wordt door Christus aangesteld tot patroon van de pestlijders, ca. 1624
(3) Jaak Kieckens (° Aalst 20-09-1886)
(4) Judocus Kieckens (° Aalst 25-06-1888)
(5) Banque Centrale de la Dendre, Nieuwstraat (momenteel is FORTIS er gevestigd)
wordt vervolgd
mvg. Alostum
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)
4 oktober 1914
Geplaatst: 12 Mei 2010 03:10 pm
Alostum schreef:A.Van der Heyden:
OKTOBER 4 (ZONDAG)
al heel wat kalmer was in de stad. De bewoners begonnen hun huizen te reinigen, de gebroken meubelen uit de weg te ruimen en met planken enz.. de gapende vensters wat af te sluiten. Maar vluchtelingen kwamen nog niet terug, zozeer zat de schrik er in.
Maar toen geschiedde er iets anders dat de ingezeten met woede en verachting op het gelaat, ten aanschouwe kregen.... namelijk, eerst kwamen ze met enkelen, later met tientallen "van den buiten" naar Aalst afgezakt om er te komen stelen wat de Duitsers te heet of te zwaar hadden gevonden. De stad werd nu door Belgen zelf geplunderd. En die buitenlieden kwamen hier toe met kruiwagens, handkarren en ander slag van gerij, belust op buit. Meubels, bedgerief, matrassen, klederen, alles werd uit de leegstaande huizen gesleurd en geen verzet van de geburen was mogelijk, Er waren er die stoven en "jachten" buiten sleurden op hun rijgerief zonder zich te bekommeren om het protest van de eerlijke Aalstenaars. Op sommige plaatsen kwam het zelfs tot vechtpartijen. Deze plundering zou weer enige dagen duren onder de onverschillige blikken van de Duitse bezetters.
Onze nieuw aangestelde burgemeester verkreeg eindelijk van de Duitsers de toelating om de politie weer te organiseren, die een eind moest maken aan de plunderingen van de buitenlieden. Hij kreeg het recht werklieden op te eisen om de resten der barricades te verwijderen, de lijken van gedode burgers, die nog op enkele plaatsen in de open lucht lagen, te gaan ophalen en naar het kerkhof te voeren. De puinen dienden ook te worden opgeruimd en aan de bevolking werd gevraagd om zoveel mogelijk gebroken vensters en deuren voorlopig met planken te vermaken. Ondertussen komt van de Duitse overheid het bevel de herbergen om 9 uur 's avonds te sluiten, ook voor de soldaten. En verder worden de plunderaars met zware straffen bedreigd. Deze bevelen kwamen de Aalstenaars die in de omliggende dorpen verbleven rap ter kennis, met als gevolg dat eindelijk aan een geruste terugkeer naar de stad kon worden gedacht. Deze die in Gent verbleven zouden weldra achterna komen. De verschrikkelijke nachtmerrie van de laatste tien dagen was grotendeels voorbij.
Op deze dag zijn grote legergroepen naar Aalst gekomen, zijn er een nacht in alle mogelijke lokalen ingekwartierd geweest en vertrekken reeds ‘s anderendaags om de legerafdelingen die in Aalst de vorige dagen zijn vertrokken, te gaan vervoegen op de weg naar de zee.
Waren de gevechten in Aalst ten einde, toch bleven ze voortwoeden in de streek van Opwijk, Buggenhout en Lebbeke en Dendermonde. Het gros van het Duitse leger verliet Aalst en liet er slechts een bezetting achter; een grote troepenmacht sloeg de richting in van Dendermonde om deze stad voor de tweede maal in te nemen. Opwijk viel eerst in hun handen, waarna ze naar Buggenhout oprukten. Daar wilden ze eerst het bos van Buggenhout innemen maar een eerste aanval werd door de Belgen afgeslagen. Dat gebeurde op 27 september, op de dag dat de gevechten in Aalst waren begonnen. De Duitsers moesten op versterkingen wachten uit de streek van Aalst. In het Noorden waren ook de gevechten rond Antwerpen begonnen. In alle geval de Belgische strijdkrachten hielden ook o.m. Wetteren, Baasrode, Schoonaarde en Dendermonde in hun bezit. Op de duur gelukken de Duitsers er in ten zuiden van Dendermonde over de Dender te komen en trachtten nu ook te Schoonaarde over de Schelde te komen.
In Aalst blijven alle kerken gesloten, behalve de kerk van de Kapucijnen, waar toch mis werd gelezen voor de Aalstenaars in de gebuurte. Voor de rest niets bijzonders te melden, behalve dat generaal Von Mayer met zijn laatste legereenheden de stad verliet en vervangen werd door generaal Jung.
Petrus Van Nuffel:
Des Zondags 4 October bleven al de parochiekerken gesloten. Alleenlijk in de Collegekerk hoorde E.P. Evarist Bauwens biecht, en bij de Kapucienen werd, door E. P. Cypriaan, het H. Sacrificie der Mis opgedragen.
wordt vervolgd
mvg. Alostum
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)
5 oktober 1914
Geplaatst: 12 Mei 2010 03:12 pm
Alostum schreef:Petrus van Nuffel:
Op Maandag 5 October ontbood von Mayer den burgemeester. Bij hem zat een klein dik ventje, Jung genaamd, en een taalman, meubelmaker van stiel, die te Brussel, in een pianofabriek, zijn ambacht geleerd had. Generaal Jung zou von Mayer te Aalst vervangen en werd in deze hoedanigheid voorgesteld. Daarna nam de laatste afscheid. Jung hoopte met de bevolking in goede verstandhouding te blijven, en vroeg om het huis Monfils, in de Nieuwstraat (1), te zijner beschikking te stellen. In deze woning gebracht, maakte hij belachelijk veel beslag over de aldaar liggende verhongerde kanarievogels, - hij, de kerel, die te Quatrecht, als brander en moorder, een zoo droeve faam verwierf. En die taalman ? Hij sprak Marollenvlaamsch; en 't kwam vies voor, wanneer hij, later, tusschen Duitsche soldaten gezeten was, in het Café Riche, hem te hooren roepen:
- Madammeke, gib mir noch en glaesken, astablieft !
In den grond scheen't ne goeie jongen, die te Brussel zijn Duitsche manieren afgeleerd had, de Belgen zeer genegen was, en die, ware het in zijn macht geweest, graag hulp zou verleend hebben.
(1) Nieuwstraat nrs.39 -39A, Monfils François, geneesheer (° Hamme 1828, † Aalst 1903) na 1903 Monfils Jozef (° Aalst 1883) en Monfils Magdalena Cornelis Maria (° Aalst 05-01-1889, † Hofstade 26-10-1932)
Nog vier Aalstenaars sneuvelden deze dag
Lucas Wauters († Lier 05-10-1914)
Emiel Jozef Bauwens († Lint 05-10-1914)
Willem Breckpot († Lier 05-10-1914)
Jan De Greve († Hoboken 05-10-1914)
wordt vervolgd
mvg. Alostum
Wie het verleden vergeet, herhaalt er de vergissingen van. (Bertold Brecht, 1898-1956)
Terug naar “Eerste Wereldoorlog”
Wie is er online
Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers en 1 gast