HET GEVAL NIJS
Ten tijde dat ik te Rotselaar gekantonneerd was diende ik regelmatig verbinding te houden met mijn Bataljon te Brussel. Deze verbinding geschiedde per melder. Op 27 Juni 1944 rond 19.30 ure werd ik door een burger verwittigd dat mijn melder op de steenweg tussen Haacht en Werchter neergeschoten was. Ik begaf mij onmiddellijk ter plaatse. Ik trof er de Rijkswacht van Haacht aan die reeds de nodige vaststellingen gedaan had. Uit verklaringen van de enige getuigen, automobilisten die op 200 m. afstand de feiten hadden gezien. De patroelje die ik voor mijn vertrek uit Rotselaar per fiets had uitgezonden, kwam enkele ogenblikken later ter plaatse, ik gaf bevel het lijk op een camion naar Rotselaar te brengen. Na de aankomst van het lijk baarde ik zelf, met mijn vrouw, die toevallig op bezoek was, het lijk op. Bij het naar beneden komen stelde ik vast dat de patroelje eveneens een burger had meegebracht. De hoofdwachtmeester deelde mij mede dat deze persoon dhr. NIJS uit Aarschot, verdacht werd de dader te zijn van de aanslag… hij reed op een groene fiets met rode banden… en had gelachen bij het voorbijrijden van het lijk…! Onmiddellijk ondervroeg ik de aangehoudene. Hij bekende spontaan tot weerstandskringen te behoren maar loochende iedere deelname aan de aanslag. Ten andere zijn alibi klopte ten volle. Hij had in Brussel examen afgelegd, was met dezelfde tram tot Haacht gekomen, waarmede ook het slachtoffer gereisd had, maar was te Haacht nog een kwartier in het café gebleven waar zijn fiets gestald stond, alvorens te vertrekken. Hij was dus nog aan het station op het ogenblik dat de aanslag gebeurde. Het was dus klaar dat Nijs de dader niet kon zijn. Toch besloot ik hem dien avond – het was al bij 10 uur – zijn reis niet te laten voortzetten en wel om twee redenen: 1. wegens het late uur kon hij Aarschot niet meer bereiken voor het politieuur en 2. mijn manschappen waren zodanig opgewonden wegens de aanslag op hun kameraad dat ik vreesde voor ongeregeldheden zo ik de – ten onrechte – vermeende dader nog dienzelfden avond door de eenzame streek tussen Rotselaar en Aarschot naar huis zou sturen. Ik liet Nijs dan ook onderbrengen in een kelder onder een houtmijt naast het wachtlokaal. (De valdeur die de kelder afsloot was niet eens voorzien van een slot – Een ander arrestantenlokaal stond niet te mijner beschikking). Ik liet hem een matras en dekens alsmede een avondmaal bezorgen. De officier van wacht die te 24 uur terugkeerde van een ronde stelde zijn aanwezigheid nog vast. Te 2 uur werd ik gewekt door de O/Of van wacht die mij mededeelde dat Nijs verdwenen was. Ik hechtte aan deze verdwijning geen belang. Te 8 uur ’s anderendaags werd ik evenwel opgebeld door de Duitse Fluko-wacht van Werchter die mij vroeg of er daags te voren een man door mijne eenheid was aangehouden en of hij niet verdwenen was. Op mijn bevestigend antwoord verzocht men mij iemand naar Werchter te sturen om eventueel de man te herkennen. De Fluko had nml. tijdens een ronde rond 4 uur een persoon neergeschoten die geen gevolg had gegeven aan het bevel tot staan. Mijn hoofdwachtmeester ging ter plaats en herkende Nijs. Tot daar de feiten. Na mijn aanhouding in ’45 werd ik beschuldigd Nijs te hebben laten neerschieten. Gelukkig had het parket van Leuven een stil onderzoek ingesteld waaruit bleek dat Nijs werkelijk door de Duitse patroelje was neergeschoten in de omstandigheden zoals hoger vermeld. Men heeft dan nog getracht te beweren dat mannen mijner eenheid Nijs slagen zouden toegebracht hebben, ook deze beschuldiging werd door getuigen weerlegd. Het krijgshof heeft mijn dan ook in deze treurige zaak vrijgesproken, de aanhouding gedurende 4 à 6 uur werd echter door het Hof weerhouden.
Wordt vervolgd
Bron: A.R.A. genadedossiers T 552 doos 574 dossier 82.208