Alostum schreef:Mathilda Linthout is geboren op 15-12-1897 in Aalst. Mathilda is overleden op 31-12-1925 in Aalst, 28 jaar oud (oorzaak: Vermoord). Mathilda trouwde met Franciscus Ludovicus (Frans) Borms. Frans is geboren op 06-04-1885 in Aalst. Frans is overleden.
Adres:
1927 Langestraat 73, Aalst
Beroep:
1926 metserdiener
levensloop:
Beraamde moord te Aalst
Maandag morgend werd de zaak opgeroepen ten laste van François Borms, metserdiener, wonende te Aalst, Langestraat, aldaar geboren 6 april 1885, beschuldigd van beraamde moord om met inzicht van ter dood te brengen en met ……….. (onleesbaar) hebben begaan op zijn echtgenote Mathilde Linthout, te Aalst den 31 December 1925.
Akte van beschuldiging.
Aangeklaagde was sedert acht jaar met Mathilde Linthout getrouwd en uit het huwelijk was er een kind gesproten, een meisje twee en half jaar oud, op het oogenblik der feiten.
Borms gedroeg zich zeer slecht, alles opdrinkende wat hij als metserdiener verdiende en daarenboven het weekloon zijner vrouw, bij zoo verre, dat deze eindelijk verplicht was met haar kind het echtelijk dak te verlaten.
Mathilde Linthout huurde een bovenkamerken en een benedenplaatsken bij de echtgenooten Van Iseghem-Jacobs, mits 30 franken per maand.
Daar zij noch meubels, noch huisgerief, noch kleederen bezat, gaf Van Iseghem haar in leen een paar stoelen, wol en een tafel.
Hare bloedverwanten kochten haar een bed en liefderijke personen schonken voor haar en het kind eenig afgedragen kleergoed.
Mathilde Linthout ging dagelijks met haar dochterken bij hare ouders eten en moeder en kind brachten den nacht bij de echtgenooten Van Iseghem door.
Het gedrag van Mathilde Linthout was voorbeeldig. Het was eene werkzame vrouw door iedereen geacht en bemind.
Zij werkte dagelijks vlijtig op de fabriek Zelie.
Nadat zijne vrouw hem verlaten had, scheen aangeklaagde op haar verbitterd. In aanwezigheid van verscheidene personen uitte hij bedreigingen, zeggende namelijk dat hij zijn vrouw “van kant zal brengen” indien zij niet bij hem wilde terugkomen en dat zij naar den “Hondenhemel” moest.
In het begin der maand December 1925, op eenen Zaterdag namiddag kocht hij in den winkel der wed. Locus een scheermes van 12,95 fr.
Op 31 december 1925 in den avond bevond hij zich in de herberg Pallyn, waar hij tot ongeveer 9 uur in den avond vertoefde.
Toen hij vertrok zegde hij tegen den herbergier dat hij zijne vrouw tegemoet ging om haar te vragen of zijn kind s’anderendaags om haar Nieuwjaar mocht komen. Hij voegde erbij: “als de kleine komt – er mag bij zijn wie er wil – zal ik ze bijmij houden en gaat zij niet meer weg.”
Aangeklaagde wist dat zijne vrouw om 9 ure haar werk verliet. Hij kwam haar tegemoet in de Hovenierstraat en te samen al klappende kwamen zij de Moorselbaan op. Vrouw Van der Meulen, die met haar echtgenoot passeerde, hoorde Mathilde Linthout zeggen: “Toe, laat mij gerust !” en zekere Casimir Linthout, die daar in de straat slechts eenige meters van haar verwijderd was, hoorde insgelijks zeggen: “Gij moet uitscheiden”.
Op dit oogenblik ging Mathilde Linthout twee stappen voor haren echtgenoot. Deze greep haar opeens met de linkerhand langs achter bij den hals. Dan trok hij zijne rechterhand, waarin hij het onlangs gekochte scheermes hield uit den zak van zijne veston en trof er mede den hals van zijne vrouw. De ongelukkige riep: “Ah moeder !”. Zij viel neder met het aangezicht op den grond en beschuldigde wierp zich nevens haar.
Casimir Linthout naderde en raakte aangeklaagde aan zijn vest, maar deze maakte een draaiende beweging zoodat hij aan Linthout ontsnapte en hem aan zijn rechter scheenbeen trof met den kloef die hij droeg.
Aangeklaagde sloeg dan op de vlucht, terwijl vrouw Van der Meulen hem toeriep “Lafaard !”. Hij riep haar tegen: “Dat zal haar leeren”
Casimir Linthout en de echtgenooten Van der Meulen bemerkten dan dat het slachtoffer aan den hals eene gapende wonde droeg waaruit bloed gutste.
De ongelukkige vrouw stierf bijna oogenblikkelijk zonder een woord te zeggen.
Het scheermes, dat gansch bebloed was, werd nevens haar gevonden door zekeren Antoon Persoon.
Na zijne misdaad gepleegd te hebben, liep beschuldigde de Binnenstraat in, door de velden, waar hij gansch den nacht verbleef, tot ’s morgens. Dan ging hij naar huis en begaf zich te bed, waar de policie hem aantrof en aanhield.
Borms beweert dat hij zijne daad niet voorbedacht heeft. Hij zegt dat hij het scheermes gekocht heeft met het inzicht zichzelf te scheren, maar hij moet bekennen dat hij het scheermes nooit gebezigd heeft en dat hij geen andere benoodigheden bezat om zich zelf te scheren.
De zitting.
Het Hof van Assisen wordt voorgezeten door den raadsheer De Clercq.
De zetel van het openbaar ministerie wordt bekleed door den heer substituut De Smet.
Borms wordt verdedigd door Mr. Gyselinck.
Na de samenstelling van de jury en het aflezen van den akt van beschuldiging, werd over gegaan tot de ondervraging van beschuldigde.
Deze loochent doodsbedreigingen tegen zijne vrouw geuit te hebben. Ook het scheermes, zegt hij, heb ik niet gekocht met het inzicht haar te dooden.
Het is op hare weigering van het echtelijk leven te hernemen en zij weigerde ons kind te laten bij mij komen, dat ik haar dien avond bij de keel heb gegrepen en met het scheermes heb getroffen. Dit alles is gebeurd in een oogenblik van gramschap en nooit heb ik aan personen verklaard mijne vrouw van kant te zullen maken.
Getuigenverhoor
De eerste getuige is M. Van de Winckel, onderzoeksrechter van het parket van Dendermonde, die een omstandig verhaal doet van de feiten, voorkomende in den akt van beschuldiging.
De heer onderzoeksrechter zegt dat het eene brutale moord was; de ongelukkige had een gapende wonde van aan de kin tot in den nek. Stukken van het scheermes staken in de wonde, wat bewijst met welk geweld de dader Borms is te werk gegaan.
De moordenaar heeft volgens de getuigen wel met voorbedachtheid gehandeld, want hij heeft menigmaal doodsbedreigingen geuit.
Het wapen der misdaad kan niet worden voorgebracht, daar het in den brand van het gerechtshof is gebleven.
Borms heeft wel aan getuigen verklaard dat, wanneer hij zijne vrouw zal te pakken hebben, zij er alles zal van weten.
Beschuldigde is een onverbetelijke dronkaard, die zijn vrouw en kind in de grootste ellende liet. De vrouw was ten slotte genoodzaakt naar de fabriek te gaan werken, om in den onderhoud van haar en haar kind te voorzien. Zij is met haar kind opgenomen geweest bij twee oude lieden, die haar de noodige meubelen en huisgerief hebben verschaft en liefdadige personen hebben haar afgedragen kleederen bezorgd. Het was een voorbeeldige en werkzame vrouwen moeder.
Beschuldigde was een “beest”.
M. Scruel, wetsgeneesheer te Dendermonde, heeft de lijkschouwing gedaan.
De vrouw was gedood door een snijdend voorwerp; de wonde was 27 centmeters, lang, van aan den mond tot in den nek. De dood moet bijna oogenblikkelijk zijn geweest.
Petrus Van Nuffel, adjunkt-policie-kommissaris te Aalst zegde dat beschuldigde zich overleverde aan den drank.
Verder dat weinigen tijd voor het plegen van den moord het slachtoffer naar het politiebureel is gekomen zeggende dat zij bedreigd was geweest door haar man.
Sprekende over de feiten zelf deed getuigen kennen dat hij geroepen werd den avond van de moord en ter plaats is gekomen, maar dat de vrouw reeds overleden was.
V.- Gij hebt beklaagde aangehouden ?
A.- Ja, hij heeft mij verklaard, dat hij zijn vrouw had afgewacht om haar te vragen het echtelijk leven te hernemen en het op haar weigering was dat hij de zoo vreselijke snede had toegebracht.
V.- Wanneer is de vrouw de laatste maal naar het bureel gekomen ?
A.- Dit was een maand voor het plegen van den moord.
Antoon Persoons, kleermaker te Aalst, heeft van de feiten niets gezien, hij heeft de vrouw hooren roepen en is toegesneld.
Albert Van der Maelen, vellenbewerker te Aalst, heeft den avond der feiten, Borms gezien met zijne vrouw. Enkele oogenblikken later daarna zag ik dat de man de vrouw tegen den grond hield. Zij slaakte een kreet.
Helena Rimbout, echtgenoote van voorgaande getuige, heeft achter den dader geroepen: “Lafaard”, waarop hij antwoorde: “Dat zal haar leeren”.
Beschuldigde.- Dat is niet waar.
Casimir Linthout, spoorwegbediende te Aalst, heeft den avond der feiten Borms en zijne vrouw ontmoet. Hij hoorde duidelijk de vrouw zeggen: “Toe, laat mij gerust !”.
Zij ging twee stappen vóór haar man; ik keerde mij om e zag dat Borms de vrouw met zijn linkerhand vastgreep en met de rechterhand haar met een mes stak. Hij liet zich nevens zijn slachtoffer vallen en toen ik naar hem toekwam, liep hij weg. Ik zag dat e ongelukkige vrouw in een plas bloed lag.
Beschuldigde is een dronkaard, maar dien avond was hij niet dronken. Hij wist wel wat hij gedaan heeft.
Wat vrouw Borms betreft, zij was de braafste vrouw van Aalst.
De ongelukkige heeft een ellendig leven geleid; haar man verdronk al wat hij won en of zijn kind of zijne vrouw eten hadden of niet, daar bekommerde hij zich niet om.
Petrus Linthout, 57 jaar, metser te Aalst, vader van de vermoorde vrouw.
Mijne dochter is vroeger nog van haren man moeten wegvluchten, daar hij haar slecht behandelde en dreigde haar kapot te maken. Na eenige weken keerde zij terug? Maar Borms verbeterde niet. Hij verdronk al wat hij verdiende en mijne dochter en haar kind verkeerden in de grootste ellende.
Mijne dochter heeft mij ook gezegd dat zij wist dat haar man een scheermes had gekocht om haar van kant te maken.
De verdediger van Borms.- Heeft getuige zich niet verzet tegen het huwelijk zijner dochter ?
A.- Zeker, ik wist dat het een dronkaard en gevaarlijk kerel was.
Jozef Gheyssens, half broeder van het slachtoffer, heeft hooren zeggen dat Borms in eene herberg had gezegd, dat zijne vrouw er aan moest en hij daarvoor een scheermes had gekocht.
Voorzitter.- Dus Borms het scheermes moest niet dienen om u te scheren, maar wel om uwe vrouw te dooden.
Vrouw Van Iseghem.- Vrouw Borms is in October 1925 bij mij gekomen en heeft twee kamertjes gehuurd. De ongelukkige had het echtelijk dak verlaten daar het leven met haar man onmogelijk was. Hij verdronk al het gewonnen geld en vrouw en kind verkeerden in de grootste armoede. Toen zij bij mij kwam had zij noch huismeubelen, noch huisgerief, noch kleederen, noch geld.
Zij was diep ongelukkig en medelijden gevoeldende met die vrouw en haar kind, heb ik haar meubelen geleend en ook geld, en andere liefdadige personen hebben haar afgedragen kleederen bezorgd. Zij werkte op de fabriek, was binst den dag bij hare ouders in den kost en ’s avonds na 9 ure, toen zij van haar werk kwam vernachtte zij bij ons.
Zitting van 6 Juli
Getuigen ten Gunste
Verscheidene getuigen ten gunste worden onderhoord. Hunne verklaringen leveren niet veel belang op, allen zijn t’akkoord om te bevestigen dat Borms zich aan den drank overgaf.
De Strafvordering
Het woord wordt verleend aan den heer De Smet, substituut van de procureur-generaal, die volgend rekwisitrium uitspreekt:
Wij hebben hier te doen met een afgrijselijke, schrikkelijke moord. Het slachtoffer was een deftige vrouw, eene goede moeder. Het gedrag van beschuldigde gaf de aanleiding tot het voltrekken dezer moord.
Beschuldigde locchent niet de moord te hebben gepleegd, maar beweert niet gehandeld te hebben met voorbedachten raad. Dat is een leugen !
Het orgaan der wet schildert Borms af als een onverbeterlijken dronkaard, die laffelijk vermoordde en nooit het minste berouw heeft betoond.
Beschuldigde wil doen aannemen dat hij zijne vrouw vermoordde, omdat zij het echtelijk leven niet wilde hernemen. Dit is geene verontschuldiging. Daarenboven geen enkele getuigen heeft die bewering gestaafd. Het orgaan der wet besloot dan ook tot de veroordeeling van beschuldigde.
“Heeren gezworenen, gij zult bevestigend antwoorden op de gestelde vragen nopens den moord met voorbedachten raad, en zoo zal beschuldigde de meer dan verdiende straf oploopen”.
De Verdediging.
De verdediger van Borms in zijne pleitrede wijst er vooral op dat de beschuldigde de bedreven moord niet heeft gepleegd met voorbedachten raad, maar gehandeld heeft in een oogenblik van gramschap eenigzins veroorzaakt door het verlaten van het echtelijk dak door de vrouw.
Verdeiger sloot zijne rede met een beroep te doen op de meedoogenheid der heeren gezworen vorwat de toepassing der straf betreft.
Na korte replieken werden de volgende vragen gesteld aan de heren gezworenen:
1ste Vraag: Is Franciscus Ludovicus Borms alhier beschuldigd plichtig van met inzicht van ter dood te brengen en met voorbedachten raad eenen doodsleg te hebben gepleegd op den persoon van zijn echtegnoote Mathilde Linthout te Aalst den 31 December 1925.
2de Vraag: Werd de moord vermeld in bovenstaande vraag gepleegd met voorbedachten raad.
De jury na een kort beraadslaging antwoordde: JA op de twee gestelde vragen.
De uitspraak.
Borms wordt veroordeeld tot de DOODSTRAF
Uit “De Volksstem” van 6-7-1926