Geplaatst: 31 Aug 2010 06:23 pm
Jorissa schreef:Elf jaar meisjesschool Moorselbaan
In 1946 zette ik mijn eerste stapjes naar de meisjesschool. Aan de poort werden de kleinste kleutertjes opgewacht door de directrice en onmiddellijk naar het klasje van Zuster Rachel gebracht. Bezorgde moeders of meetjes werden kordaat geweigerd. Dat er veel geschreid werd hoeft geen uitleg. Zuster Rachel zwaaide de plak met ijzeren hand, wat wel noodzakelijk was aangezien haar klasje meestal rond de veertig kleuters telde, zowel jongens als meisjes. Het eerste wat je er leerde was zwijgen. Wie dit niet kon werd met de rug tegen de muur gezet, met de wijsvinger op de mond. Het kruisteken maken moest men doen met het “beste” handje. Dan leren de handjes vouwen om te bidden, wat niet altijd vlot verliep. Aan het feit of je al wat woordjes kende van een “weesgegroet”, kon de zuster vaststellen of men thuis katholiek was. Dus vele moeders brachten op voorhand hun spruit al een en ander bij om niet in affronten te vallen. Andere vaardigheden bij Zuster Rachel waren muizentrapjes maken (twee stroken papier beurtelings over elkaar vouwen) en vlechtmatjes maken.
In het tweede klasje werden jongens en meisjes gescheiden. De jongens moesten gaan spelen op de kleine speelplaats vlak bij de ingangspoort en de meisjes vooraan de grote koer onder de galerij, dichtbij de kleuterjuffen. Er waren slechts twee klassen jongens, want die moesten op 7 jaar naar de jongensschool aan de overkant van de Moorselbaan.
De kleutertjes konden dan al moeilijker bezigheden aan zoals punniken (koordjes breien op een garenklosje), prikken met een priknaald op een prikkussen, naaikaarten maken, lapjes knippen, plakken. Van de derde kleuterklas herinner ik me nog Zuster Tarcitius, die ons voorbereidde op het eerste leerjaar. Wij leerden schrijven met een griffel op een lei. Ik vermoed dat het papier toen nog te schaars was. Later kregen wij een half schriftje met dubbele schrijflijnen.
De lagere schooltijd verliep zoals in alle katholieke scholen met veel godsdienst en handwerk. Elke dag begon met een gebed en een uur godsdienstonderricht. De donderdag was er mis voor de kinderen vanaf het 5e studiejaar. De missen waren nog in het Latijn. Wij kregen ons eigen misboekje en moesten proberen het Latijn mee te lezen. Tijdens de vasten mocht niet gesnoept worden. Alle snoep werd geconfiskeerd en in een grote doos gestopt voor na Pasen. De voorbereiding van Pasen bestond uit de Gedurige Aanbidding op Witte Donderdag, gedurende een uur in de kerk; de Kruisweg op Goede Vrijdag en op zaterdagmorgen kwamen de klokken met paaseitjes. Er was nog les op zaterdagmorgen.
In het eerste leerjaar deed men zijn Eerste Communie. De oefeningen zoals biechten en leren ter communie gaan, gingen door in de kapel van de H. Cornelis, die toen deel uitmaakte van de school. Biechtstoel en communiebanken waren aanwezig, aangezien de kapel ooit nog dienstgedaan had als parochiekerk (1899-1903)
Voor de communie moest men knielen op de communiebank, de handen onder het laken steken en met de duimen en wijsvingers een tafeltje maken onder de kin. Als de pastoor kwam moest men de tong uitsteken. Op de hostie mocht men niet bijten en niet aankomen met de handen, want het was het lichaam van Christus.
Men moest nuchter zijn om ter communie te gaan. Na de mis ging men meestal bij de meter of peter naar de koffietafel. Daarna deed men de ronde in de familie. Men gaf een gedachtenisprentje in de hoop een mooie zakcent te krijgen. Het waren maar de rijke mensen die toen een feesttafel aanrichtten.
Ook de Plechtige Communie werd goed voorbereid in de school. Na de dankmis op de tweede dag werden wij gevraagd op de school voor een koekje en een drankje.
Nog wat over het handwerk. Men leerde breien vanaf het eerste leerjaar. Met metalen naalden en ecru breikatoen. Eerste werkje was een washandje. Het breisel schoof moeizaam over de breinaalden door de zweethandjes en het krampachtig vasthouden. Het zag er niet uit. Daarna volgde nog een gebreide onderbroek en een sok en als naaiwerk een onderjurk en een schort.
De laatste jaren, het zevende en achtste leerjaar, of de vierde graad werden gegeven door zuster Laurentia, met hulp van een huishoudregentes (in 1956 juffrouw Aline). Deze jaren noemde men “de familiale leerjaren”. Het programma bestond hoofdzakelijk uit huishoudkundige vakken.
Eenmaal per maand kookkunst. Hiervoor werd de huishoudklas gebruikt waar alle materiaal voorhanden was. Wij mochten meewerken aan de soep, aardappels en groenten, met dessert achteraf, en mochten het ook opeten (lusten of niet). Koper kuisen en boenen gebeurde in het klooster. Wij moesten vuil wasgoed van thuis meebrengen om te leren wassen, stijven, strijken, enz.
De tweede taal werd zeer primitief aangeleerd : enkele vragen en antwoorden van buiten leren. Wie meer wenste te leren kon privéles krijgen. Wiskunde ontbrak volledig. Dus de problemen bij het overstappen naar het middelbaar waren legio.
De lessen eindigden toen op 15 juli en herbegonnen op 1 september. Dikwijls gebeurde het dat bij het begin van het schooljaar enkele kinderen ontbraken omdat zij ingezet werden bij de hoppepluk.
Er was ook jaarlijks een tentoonstelling van de handwerken. Iedereen wie dit wenste kon handwerk laten uitvoeren door de oudste kinderen. Ik borduurde ook een tafelkleed op bestelling en kreeg hiervoor 20 F uitbetaald voor een jaar werken.
Eigenlijk ben ik er altijd graag naar school geweest. Was het onderricht een beetje ondermaats, de sfeer was er familiaal en gezellig. De zusters waren niet te beroerd om de rokken samen te nemen en mee te doen aan baantje glijden of hinkelen.
Ik verhuisde uit Aalst in 1964 en heb achteraf vernomen dat de school moest sluiten en de overblijvende kinderen naar de jongensschool moesten. Deze school werd vernieuwd en toegankelijk gemaakt voor jongens en meisjes. Deze school staat algemeen gekend als “De Universiteit van Mijlbeek”.
Jorissa