Onze Lieve Vrouw Hospitaal

Moderators: Alostum, david, janlouies

Gebruikersavatar
Alostum
Site Admin
Berichten: 13002
Lid geworden op: 14 Mei 2014, 15:27
Locatie: Aalst

Onze Lieve Vrouw Hospitaal

Berichtdoor Alostum » 02 Jun 2014, 20:13

Geplaatst: 16 Nov 2013 05:45 pm
Jerommeke schreef:Onze Lieve Vrouw hospitaal van Aalst.

De oudste oorkonde die het bestaan bevestigd van het O.L.V. hospitaal in Aalst dateert van 1236.
Een stichtingsoorkonde is niet teruggevonden, maar de statuten die in 1266 door de bisschop van Kamerijk uitgevaardigd werden zijn wel bewaard gebleven.
Hierin staat te lezen dat het hospitaal gesticht werd door de graaf van Vlaanderen en Henegouwen en opgericht werd met giften van de gelovigen.
De oprichting van dit hospitaal kan gezien worden in verband met de economische en demografische uitbreiding van de stad.
Uit morele en sociale overwegingen werden de rijkere Aalstenaars er min of meer toe gedwongen tot het in leven roepen van caritatieve instellingen zoals: de H. Geesttafel (voorloper van het O.C.M.W), een leprozerie (opvang voor lepra- en pestlijders) en een hospitaal.
De lepralijders, ongeneeslijke en besmettelijke zieken werden uit de stad geweerd en verbannen naar de leprozerie St. Lazarus aan de Siesegemkouter.
Zij kregen hun laatste rustplaats op het pestkerkhof aan de Gentse steenweg.

In Aalst moet het hospitaal wellicht ontstaan zijn tussen 1220 en 1230.
Het werd, evenals de hospitalen in andere steden, onder de bescherming geplaatst van Onze Lieve Vrouw.
Waar dit primitieve gasthuis stond is niet met zekerheid geweten, waarschijnlijk aan één van de grote invalswegen.
Sommige bronnen zeggen ergens aan de Gentse steenweg, andere vermelden het passantenhuis “Onze Lieve Vrouw Ter Sterre” in de Pontstraat als eerste hospitaal

In februari 1241 schonken Thomas van Savoye en Johanna van Constantinopel, graaf en gravin van Vlaanderen en Henegouwen, de kapelanie die ze in Aalst bezaten, aan het hospitaal.
In dezelfde oorkonde schonken zij ook het Zelhof, waar een kapel had gestaan, aan de “brueders ende susters”, om er een hospitaal op te richten.

Thomas Graeve van Vlaenderen ende Henegauwe en syn Vrauwe Graevinne van Vlaenderen ende Henegauwe.
Allen den gene die dese teghenwoordighe letteren sullen insien Saluyt.
Een iegelyck wete dat wy om Godt en onser sielen saeligheyd de Capellanye, die wy tot Aelst hebben onse vry overgevingh toebehoorende, voor aalmoese toegestaen ende gegeven hebben aen het hospitael der aerme siecken van Aelst te bedde liggende, soo nogtans, dat soo wie Capellaen in de selve Capellanye sal gestelt worden, by raede der goede van de brueders ende susters des geseyd hospitael worde verkosen om de gifte der geseyde Capellanye van onse ofte onser naersaeten konden te ontfangen, naer dat hy aen ons, ofte onse naerkommelingen, van deselve sal gepressenteert wesen.
Ende wy willen, dat den capellaen van het voorseyt hospitael, soo wanneer wy ofte onse erfgenaemen tot Aelst sullen komen, ons sulken dienst betoont gelyck de andere capellanen van onse andere capellen ende steden ons bewysen, bovendien om dat wy willen volkomentlycker wesende Fondateurs van het dikwijls genoemt hospitael door de overvloedigheyd der weldaeden hebben wy aen de gemelde aerme in almoesse toegedraegen den geheelen erf-vloer ofte plaetse, of de welcke onse capelle tot Aelst gelegen is gheweest, die het Zelhof geseyd wordt, op dat het voorseyt hospitael tot de geseyde plaetse overgedraegen worde om veele commoditeyten, die daer door aen de aerme selfs sullen batelyck of voordeelig wesen, in welckers saecke oorkondingh en versterking, hebben wy het hospitael nu geseyd gegeven dese tegenwoordighe letteren door t’aenhangen onser zegels bekraghtigt.
Gedaen tot Gendt in het Jaer Duysent twee hondert eenen viertig, in de maendt Febriaris.

Bovenstaand charter is een vertaling en is terug te vinden in het charterboek van het hospitaal.
Het originele charter werd opgemaakt in het latijn en wordt bewaard in het staatsarchief in Gent.

Deze grafelijke schenking was van groot belang voor de verdere uitbouw van het hospitaal.
Vanaf dan kwam het “Hospitaal van Onze Lieve Vrouw” binnen de stadsmuren te liggen en nam van dan af aan een steeds groter wordende uitbreiding.
In juni 1242 schonk het stadsbestuur, mits een jaarlijkse rente van vier penningen Vlaams, de graanhalle waaraan tevens het lepelrecht was verbonden, aan het hospitaal.
Dit lepelrecht is het recht om uit elke zak granen (alle soorten graan, bonen en erwten) die op de markt te Aalst werd verkocht, een lepel te scheppen, ten behoeve van het hospitaal.
In 1396 werd beslist dat dit lepelrecht eveneens van toepassing was op alle granen waar deze ook binnen de stad werden verkocht.
In 1540 voerde Keizer Karel een wijziging in het lepelrecht door.
Voortaan moest, indien de hoeveelheid graan die te koop werd aangeboden minder bedroeg dan één “sister”, gelepeld worden met een kleine lepel, deze was qua inhoud maar half zo groot dan de grote.
De grote lepel had een diameter van ca. 17 cm, de kleine was ca. 10 cm groot.
Vanaf 1540 bestond dus de dubbele lepel, verschillende exemplaren zijn bewaard gebleven.
Ruim 13 % van de totale inkomsten van het hospitaal werd bekomen door dit lepelrecht.
Dit recht was dus een belangrijke bron van inkomsten en het zal pas rond 1810 worden afgeschaft.

Het lepelrecht bestaende op alle de graenen ende zaeden ter merckte comende, hetgone deez hospitael gejont wierde om redenen Wethouderen ende gemeijnte deser Stede genoegsaem geinformeert waeren van ghenoemde ende groote oncosten die ’t hospitael dagelijckx tot soulagement der siecke moeste uytstaen.

In het begin was er slechts één enkele ziekenzaal, dit aantal vermeerderde in de loop der tijden tot vijf met een aparte ziekenzaal voor geestelijken.
In 1496 geschiedde een opmerkelijke uitbreiding, eveneens in 1616 toen een tweede ziekenzaal, uitsluitend voor mannen, werd bijgebouwd met steun van de stad die eveneens een toelage schonk tot “hulpe in het maecken van eene nieuwe voorpoorte”.

Op het einde van de 17de eeuw boden de ziekenzalen plaats aan een honderdtal zieken en was het klooster voorzien voor 12 zusters.
De derde ziekenzaal die de zaal van de vaartkapoenen werd genoemd kwam er pas in 1843.
Het hospitaal beschikte eveneens over een boomgaard, bleekweide voor het gewassen beddengoed, boerderij met winter- en zomerschuur, brouwerij, woonhuis, koe- en varkensstallen, kippen- en duivenhok, stallen en een poort.
Op de gevel van de voorste ziekenzaal stond vroeger in letterankers het jaartal 1616 met het monogram A.V.P. (Antoon Van Papenbroeck), kapelaan van het hospitaal.
Ook andere gedenktekens zijn bewaard gebleven: op de buitenmuur aan de Dender staat 1622, boven een ingang hangen de wapens van de overste Margaretha Upscapt (1484-1529) en van overste Maria Goethals (1634-1656).
In het jaar VI (1798) der Franse Republiek stond het hospitaal bekend als “Hôpital de l’humanité souffrante”.
De kapel werd in drie keer gebouwd, het eerste deel in 1242, vergroot in 1496 en bekroond met een torentje, afgewerkt in 1512.
Een nieuw altaar werd ingewijd in 1519, dit altaar werd door een nieuw vervangen in 1634.
Het laatste altaar, dat later overgebracht werd naar het nieuw hospitaal aan de Hertshage, dagtekent van 1734 en werd in 1835 nog aanzienlijk hersteld.
Zeker vanaf 1512 werd er in de kapel begraven en tussen 1734 en 1780 werd een grafkelder met 12 vakken onder het koor gebruikt.
In 1876 werden de 7 stoffelijke overschotten uit deze crypte verwijderd en herbegraven op de stedelijke begraafplaats.

Het oud pastoreel huis verdween in 1877 om plaats te maken voor een nieuw, een jaar later werd een nieuwe ingangspoort en de apotheek gebouwd.
Het hospitaal zelf had een oppervlakte van 65 are en 80 centiare.
De kloostergebouwen werden tussen 1959 en 1965 gerestaureerd.
Tijdens deze restauratiewerken werd een oude muurschildering ontdekt.
Deze dateert van eind 15de eeuw en is geschilderd op een lemen wand, gevlochten wissen beplakt met leem en bepleisterd.
Dit hospitaal verhuisde op 9 mei 1900 naar de Hertshage en kreeg de naam St. Elisabeth hospitaal.
De Burgerlijke Godshuizen stonden het hospitaal- en kloostergebouw af aan de stad die er een muziekschool en tekenacademie inrichtte.
De overige gebouwen en grond werd verkocht aan de Dames van Maria.

Zeker in 1242 al werd de ziekenzorg toevertrouwd aan broeders en zusters.
De organisatie van deze gemeenschap werd in 1266 geregeld door de bisschop van Kamerijk.
De statuten zijn duidelijk verwant met die van het St. Janshospitaal van Brussel en zijn behoudens enkele lokale verschillen een exacte kopie van de statuten die in 1255 verleend werden aan het hospitaal van Geraardsbergen.
Deze statuten die de orde de regel van de H. Augustinus oplegde waren in de eerste plaats bedoeld als leefregel voor de broeders en zusters.
Om te voorkomen dat alle inkomsten zouden opgaan in personeelskosten werden er slechts twee broeders en vijf zusters toegelaten.
De leiding van het hospitaal was in handen van “de meesteresse van den hospitaele” of priores, zij werd verkozen door een meerderheid van stemmen door alle broeders en zusters in bijzijn van hun biechtvader en een vertegenwoordiger van de bisschop.
Wie ouder was dan 20 jaar en zich geroepen voelde werd met toestemming van het convent de vertegenwoordiger van de bisschop en de biechtvader, toegelaten voor de proeftijd van één jaar.
Als de novice na deze proeftijd voldeed dan mocht ze professie doen.
De leefregels waren op alle gebied vrij streng.
De broeders verdwenen in de loop van de 15de eeuw.

Het hospitaal nam alleen armen op die niet meer in staat waren om te bedelen, gehuwde zwangere vrouwen werden pas na de bevalling opgenomen, verlaten kinderen werden alleen in uiterste nood aanvaard (dit om te vondeling leggen te beletten).
Opgenomen zieken moesten eerst een algemene biecht spreken en vergiffenis vragen voor hun zonden.
Hun bezittingen moesten zij in bewaring geven, indien zij kwamen te overlijden bleven deze bezittingen eigendom van het hospitaal, het hospitaal verkreeg eveneens erfrecht op de andere goederen van de overleden zieken.
De familie van de patiënten was vaak niet gediend van deze praktijk en probeerde dan ook dikwijls de stervende alsnog “op tijd” uit het hospitaal te krijgen.

Naast het volgen van de religieuze regels moesten de zusters en broeders ook:
• De ernst van de ziekte vaststellen (dokters waren er nog niet)
• De zieke naakt, alleen of soms met meerdere tegelijk in een bed leggen, gekleed in bed liggen werd aanzien als een versterving.
• De ziekbedden dagelijks tweemaal (’s morgens en ’s avonds) opschudden en eventueel het beddengoed verversen.
• De zieken verzorgen en wassen.
• De handen van de zieke wassen voor iedere maaltijd.
• Het eten opdienen en afruimen.
• Beslissen of de zieke voldoende genezen was om het ziekenhuis te mogen verlaten.
• Er op toezien dat de zieken, voor zover ze dit nog konden, de misviering volgden.

Op regelmatige tijdstippen kwam een barbier aderlatingen verrichten, bij de zieken en als preventieve maatregel ook bij het personeel.
De zieken kregen driemaal per week vlees bij de maaltijd, indien de zieke de gewone kost niet verteerde werd er aangepast voedsel aangeboden.
De zusters bleven in de ziekenzaal aanwezig tot iedereen was voldaan, de overschotten werden door een dienstmeid verzameld en aan de armen uitgedeeld.
Opname, verzorging, voeding, hygiëne en eventueel ontslag lagen volledig in handen van de zusters en broeders.
Deze naastenliefde bracht de patiënten echter weinig soelaas, het grootste deel overleed toch.
De zieken konden alleen op de ervaring en de naastenliefde van de zusters en broeders beroep doen om te genezen en met de hulp van de kapelaan hopen op een goede plaats in het hiernamaals.
De hulp die de zieken kregen was meer afgestemd op de redding van de ziel dan op lichamelijke genezing.
Pas in 1453 krijgt het hospitaal zijn eerste stedelijk chirurgijn in vast dienstverband, Hendrik Coene.
Hij bleef in dienst tot rond 1470 voor een loon van ca. 6 pond parisis per jaar om de “arme” zieken in het hospitaal en elders in de stad te verzorgen.

De zusters waren oorspronkelijk dames uit de gegoede burgerij en hielden tijdens de 17de eeuw er een bijzondere levensstijl op na.
Net zoals de andere dames van de rijke burgerij droegen zij een zijden sluier en namen ze deel aan feesten en allerhande volksvermakelijkheden.
Ook de kloosterregel van St. Augustinus werd regelmatig met de voeten getreden.
De aangebrande liefdesbrieven van enkele zusters in hun vrijmoedige omgang met mannen lieten niets aan de verbeelding over.
Eén van deze zusters ging zelfs zo ver dat ze na 14 jaar kloosterleven van haar gelofte wilde ontslagen worden.
De aartsbisschop werd op de hoogte gebracht van de schandalen en trachtte er een eind aan te maken door de benoeming van zuster Catharina Walraevens als nieuwe overste.
Deze zuster was afkomstig van het St. Janshospitaal van Brussel.
In december 1685 werd er orde op zaken gesteld en de zusters moesten hun kledij aanpassen aan de kloosterregels.
De nieuwe overste moest een staat van inkomsten en schulden opmaken en werd verplicht om de drie maand de rekeningen aan de kapelaan voor te leggen.
De afvallige zusters werden naar andere hospitalen overgeplaatst en vervangen door zusters uit Brussel, zij waren zoals de nieuwe overste eveneens afkomstig uit het St. Janshospitaal van Brussel.
De overgeplaatste zusters waren echter niet akkoord met de gang van zaken.
Drie uitgewezen zusters drongen op 10 februari 1691, tijdens de misviering, het Aalsters hospitaal binnen en vatten post naast het vuur in de keuken met de mededeling dat zij hier wilden werken, leven en sterven.

Twee dagen later richtte moeder overste een smeekschrift tot de koning om:
“’t Ordonneren aen de drij gerelegeerde religieuzen van hun promptelyck te vertrecken.
Zij hadden het immers gewaagd om “ten tyde van de misse heymmelyck inne te cruypen binnen ’t hospitael met veele opspraecke ende schandaelen der gemeynte van Aelst”.

Na acht dagen van protest werden zij uiteindelijk uit het hospitaal verdreven.
Zij bleven echter nog jarenlang de Aalsterse gasthuiszusters “quellen ende molesteren” maar met de jaren verminderde hun strijdlust en uiteindelijk berustten zij in hun verbanning.

In het kort samengevat:
Het Aalsterse hospitaal werd waarschijnlijk tussen 1220 en 1230 opgericht op initiatief van de gegoede burgerij.
In 1241 doeltreffend gefundeerd door de graaf en gravin van Vlaanderen, kreeg de gemeenschap van zusters en broeders in 1266 van de bisschop van Kamerijk de leefregel van de H. Augustinus opgelegd.
Vijf zusters en enkele broeders, afkomstig uit de gegoede burgerij, zouden armen en zieken opnemen en de nodige zorgen verlenen in hun hospitaal.
Met de toepassing van de decreten van het concilie van Trente in 1611 vormden de aartsbisschop, de landdeken en de kapelaan deze gemeenschap om tot een kloostergemeenschap.
De zusters, een rustig leven gewoon zijnde en nauw betrokken bij de stedelijke activiteiten konden zich hier moeilijk mee verzoenen.
Door allerhande oorlogsellende overmatig belast met een groot aantal zieken en gewonden, bovendien een grote schuldenlast torsende en gebukt gaande onder de heerschappij van een stugge kapelaan, kwamen zij openlijk in verzet.
De zusters gingen vrij mondain gekleed en namen deel aan feestmalen en volksvermakelijkheden.
Ze protesteerden bij de koning en aartsbisschop, hetgeen uiteindelijk als gevolg had dat ze als rebellerende nonnen uit het Aalsterse hospitaal werden buitengezet.
Hun taak werd overgenomen door gasthuiszusters van het St. Janshospitaal van Brussel.
Op het einde van de 18de eeuw was het hospitaal nog steeds meer een instelling voor armenzorg dan voor ziekenzorg.
Het was nog steeds meer gasthuis dan ziekenhuis, de rol van de geneeskundigen was bijkomstig.

Woordverklaring.
Kapelanie: ook kapelanij, kapel waar missen worden opgedragen door een kapelaan.
Kapelaan: onderpastoor, uitsluitend verbonden aan een kapel.
Sister: inhoudsmaat voor graan, ongeveer 25 liter, was verschillend van plaats tot plaats.
Soulagement: troost
Vaartkapoen: schipper en/of scheepslosser, werd gelijkgesteld met ruw volk.

Bronnen:
Historiek der Oude Straten, Petrus Van Nuffel
Waar is de tijd, 1000 jaar Aalst
Een hart voor mensen, 300 jaar hospitaalzusters te Aalst
Eigen foto’s.
De wereld gaat door, de tijd gaat voorbij, mensen gaan weg en soms keren ze niet meer terug en blijven alleen nog foto's achter. Robert Frank (1924-2019)

Terug naar “Arm- en ziekenzorg”

Wie is er online

Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers en 9 gasten

Advertentie