de mestpleinen

Moderators: Alostum, david, janlouies

Gebruikersavatar
Alostum
Site Admin
Berichten: 13016
Lid geworden op: 14 Mei 2014, 15:27
Locatie: Aalst

de mestpleinen

Berichtdoor Alostum » 25 Mei 2014, 17:57

Geplaatst: 16 Jan 2011 11:09 am
willy kiekens schreef:Extract van de scriptie: "Van mestrapers tot beerruimers: over afval en afvalverwerking in Aalst (1800-1901)" van Van Eeckhout Jannes


Mestpleinen

1. Voordelen/nadelen

Het deponeren van het huisvuil buiten de omgeving heeft als voordeel dat het minder arbeid vereist dan de meeste vormen van rechtstreekse recuperatie ( men diende immers het huisvuil te sorteren omdat verschillende afvalproducten een verschillende eindbestemming hadden) en een lagere kostprijs heeft dan verbranding. De enige grote kost die men in principe heeft is de initiële aankoop- of huurprijs van een vuilnisbelt. In Aalst bleven deze kosten gedurende de hele eeuw relatief constant. De jaarlijkse huurkost van mestpleinen schommelde voor het gemeentebestuur steeds rond de 550 fr.
Ondanks het economische voordeel, zijn er ook heel wat nadelen aan het storten verbonden. Beukens onderscheidde zeven nadelen aan het storten van huisvuil.
- Een eerste nadeel is de nood aan gronden. Het storten van vast afval heeft immers een grote oppervlakte nodig, die dan bovendien jarenlang niet kan worden gebruikt voor andere doelen zoals als ondermeer landbouw, woningbouw, nijverheid en dergelijke.
- Bovendien hebben deze gronden ook een beperkte draagkracht. Naargelang de hoeveelheid afval dat wordt gestort kan een stuk grond slechts enkele jaren dienst doen als mestplein.
- De gisting van afval, brengt een doordringende stank met zich mee. In bewoonde gebieden kan dit zorgen voor geuroverlast.
- Andere nadelen die aan het gistingsproces verbonden zijn, zijn de ontwikkeling van gistingsgassen in de ondergrond.
- Het gistingsproces is vervuilend indien er organische stoffen in het water terecht komen. Ook oppervlakte- en bodemwaters kunnen verontreinigd worden door infiltratie van water vanuit de afvalstoffen. In de 19de eeuw gebeurde het niet zelden dat fecaliën (stadsmest) op mestpleinen terecht kwamen. Het blootstellen van drinkwater hieraan, houdt een risico voor de volksgezondheid in. De ziekte van de 19de eeuw, cholera, wordt bijvoorbeeld door de orale-fecale weg verspreid.
- Tevens vormen vuilnisbelten een aantrekkingspool voor insecten en knaagdieren. Deze kunnen dan weer drager zijn van allerlei ziektes, wat gevaar op epidemieën met zich mee brengt.
Bepaalde vogelsoorten zoals meeuwen en raven worden ook door dergelijke mestpleinen aangetrokken.
- Door het gisten van de afvalstoffen bestaat er ook een reële kans op spontane ontbranding. Hierdoor ontstaat een hinderlijke rook, met reëel gevaar van uitbreiding van de brand.
Het Aalsterse stadsbestuur nam enkele bescheiden initiatieven om deze nadelen in te perken. Aanvankelijk waren deze vooral gericht op het afschermen van de mestpleinen van waterlopen. Al in de jaren 1850 bepaalde men dat een mestplein op een afstand van minstens 200 meter van een waterloop gelegen moest zijn. Het omwallen van mestpleinen diende om het afval te scheiden van het water in geval van overstroming.
Naar het einde van de 19de eeuw toe, kwam de aandacht te liggen op het ontsmetten van de mestpleinen.
Vanaf 1889 ging men in Aalst mestpleinen systematisch bewerken met kalkpoeder. Dit diende voornamelijk om vliegenplagen tegen te gaan. Het gemeentebestuur trok hiervoor jaarlijks een budget van 500 fr. uit.
Tegen 1900 liep dit op tot 800 fr.

2. Locaties van mestpleinen

Bij het oprichten van een mestplein dient men met verschillende factoren rekening te houden. Essentieel bij de oprichting van een mestplein is de economische transportafstand. Het leeuwendeel van de kosten bij de verwijdering van afvalstoffen gaat immers naar transport en ophaling. Deze kosten hangen voornamelijk af van het transportmiddel en de afstand tot de stortplaats. Hoe korter de afstand tussen de afvalvormer en de stortplaats, hoe lager de transportkosten zullen zijn. Het „Van Maanen.-systeem creëert een bijkomende moeilijkheid. Na compostering dient de stadsmest immers als meststof naar het platteland te worden afgevoerd. Men dient aldus niet enkel rekening te houden met de afstand van de afvalvormer tot de stortplaats, maar ook met de afstand tot het platteland. Daarnaast spelen ook bijkomende factoren, zoals bijvoorbeeld de toegankelijkheid tot het mestplein, een rol bij de bepaling van de economische kost van een mestplein.
Een andere factor die meespeelt bij de keuze van een locatie voor een mestplein is de overlast. De hinder van een mestplein is rechtevenredig met de bevolkingsdichtheid. Normaliter zal een mestplein gelegen in een dichtbevolkt gebied, meer hinder veroorzaken dan een afgelegen mestplein. Ook de afstand tot watervoorzieningen moet mee in rekening genomen worden.
Voorts dient men bij het oprichten van een mestplein, de capaciteit voor ogen te hebben. De keuze voor grote of kleine mestpleinen heeft belangrijke implicaties. Indien men opteert voor mestpleinen met een kleinere draagkracht, zal men meer mestpleinen moeten in richten om al het afval te kunnen opvangen. Dit heeft als voordeel dat de economische transportafstand kleiner is. Een nadeel echter is dat de hinder die dergelijke terreinen met zich meebrengen, zich meer over de stad verspreid. De keuze voor grotere terreinen, maakt dan weer centralisatie van de afvalverwerking mogelijk. De hinder van stank en ongedierte wordt zo beperkt tot één of enkele delen van de stad. De economische transportkost zal dan weer iets hoger liggen.
Tot slot vormt de toekomstige bestemming van het terrein een belangrijke factor bij de organisatie van een stort. Mestpleinen richt men in principe op terreinen van een mindere economische waarde. Het oprichten van een mestplein impliceert dat er minimum 25 jaar lang niet meer op gebouwd mag worden. Na de ingebruikname van een grond als mestplein bevinden er zich immers gistingsgassen in de bodem. Door verdere afbraak van de afvalstoffen die zich onder de grond bevinden, kan er tevens geleidelijke verzakking van de bodem ontstaan. Vanaf vijfentwintig jaar na de opheffing van een mestplein, mogen er terug lichte constructies op gebouwd worden.
De economische waarde van een terrein wordt ondermeer bepaald door de bodemgesteldheid. Het gebruik van meersen en moerasachtige gebieden als stortplaatsen was hierdoor dan ook een gangbare praktijk in de 19de eeuw. Deze gronden konden door hun hoge vochtigheidsgraad vaak niet gebruikt worden voor bebouwing of landbouw. Door er een mestplein op in te richten werden zo ook deze gronden, die anders mogelijk onbenut zouden blijven, gebruikt. Bovendien zorgt het storten van afvalstoffen gedurende een lange periode voor ophoping van de grond. Na dienst te hebben gedaan als stortplaats, kunnen moerasachtige gebieden hierdoor terug geschikt bevonden worden voor de landbouw. Daarenboven hebben moerasachtige gronden door inklinking een grotere draagkracht dan normale gronden. Hierdoor kan het mestplein langer in gebruik genomen worden.
Naast de bodemkwaliteit, bepaalt ook de locatie de economische waarde van een grond. Gronden gelegen in de nabijheid van economische knooppunten zoals markten of waterlopen, zijn geschikt voor een meer vitale activiteit.
Deze vier verschillende factoren hebben vaak tegengestelde belangen. Een mestplein gelegen in het centrum van de stad heeft zo een relatief lage economische afstandskost. Het terrein zal echter een hogere intrinsieke economische waarde hebben en dus meer geschikt zijn voor een andere invulling. Tevens zal door de hogere bevolkingsdichtheid meer hinder van het mestplein ondervonden worden. Een evenwicht vinden tussen bovengenoemde elementen is geen sinecure. Men dient het belang van al deze factoren zorgvuldig tegenover elkaar af te wegen. Het belang dat men aan bepaalde factoren toekent is sterk plaats- en tijdsgebonden. In verschillende periodes kan de nadruk zo op verschillende elementen komen te liggen (cfr. infra).
Voor de casus Aalst is het moeilijk na te gaan waar de vuilnisbelten precies gelokaliseerd waren omdat het bronnenmateriaal hieromtrent grotendeels in gebreke blijft. Dit geldt voornamelijk voor de eerste helft van de 19de eeuw. In het Ancien Régime en in de eerste helft van de 19de eeuw, werd het huisvuil en de straatdrek immers door stedelingen voor eigen profijt verzameld. Deze hielden vaak eigen mesthopen of mestputten bij. Hierdoor was er aanvankelijk voor de stad geen grote noodzaak om veel mestpleinen in te richten. Naarmate de hinder van individuele mesthoopjes toenam (cfr. supra), nam het belang van centrale locaties waar het stadsafval verzameld diende te worden aanzienlijk toe.

Wanneer de stad voor het eerst stedelijk georganiseerde terreinen voorzag om als mestplein te dienen is ons onbekend. Wel weten we dat de stedelijke overheden al van in het begin van de 19de eeuw werk maakten van het inrichten van mestpleinen. Dit blijkt immers uit het politiereglement uit 1824. Hierin stond dat “iemand onder welkdanig voorwendsel en zal vermogen op de straat of wandelinge, op de vesten of mestpleinen, op de wegen of andere publieke plaatsen van deze stad en onderhoorighen te maken eenigen put of gragt daar uit steken of wegnemen de steenen, russchen of gazons, aarde, zavel of andere voorwerpen hoegenaamd”
Dit is de vroegste verwijzing naar een mestplein die we hebben teruggevonden. Bovendien bevatten deze politieverordeningen ook het verbod om mest en andere vuiligheden op de openbare baan te verzamelen. Mesthoopjes op de openbare plaatsen, zoals dat vroeger legio was, waren voortaan verboden. Volgens artikel 35. van bovengenoemde regelgeving diende men het verzamelde stadsvuil te deponeren op plaatsen die door het stadsbestuur speciaal hiervoor werden aangewezen. In de praktijk bleven het gebruik van kleine mesthoopjes door de stedelingen voortbestaan. Klachten van onwettelijke mesthopen op openbare plaatsen zijn immers ook na 1824 legio (cfr. supra).
Ondanks het feit dat er al veel vroeger mestpleinen bestonden, dateert de eerste verwijzing naar een locatie van dergelijk mestplein pas uit 1837. Hier wordt melding gemaakt van de verplaatsing van een mestplein naar het Pestkerkhof.
Tot 1784 was er een Pestkerkhof gelegen achter de werf op de plaats waar later respectievelijk de „Filature du Canal. en „Post X. zou komen te staan. Het terrein waarop dit kerkhof gelegen was, kwam in het begin van de 19de eeuw in handen van Jan Branteghem.
In 1837 werd er een mestplein op opgericht met een oppervlakte van 28 aren en 40 centiaren. De reden achter de oprichting van een nieuw mestplein was dat het oude mestplein zijn draagkracht overschreden had.
De locatie van het oorspronkelijke mestplein, is ons echter niet bekend. Ook is het niet geweten of het oorspronkelijke mestplein na 1837 verder in gebruik is gebleven.
In 1839 werden twee nieuwe mestpleinen opgericht. Een eerste werd opgericht op een terrein van 61 aren en 60 centiaren, gelegen tussen de Vrijheidstraat en Meuleschettestraat .
De gemeente moest voor het gebruik van deze grond jaarlijks een som van 88,88 franken betalen. In de overeenkomst werd tevens bepaald dat vanaf 1 juli 1844 de oppervlakte van het mestplein met 5 aren en 8 centiaren in mindering gebracht zou worden. Dit stuk grond zou overgemaakt worden aan de „armenschool. ter uitbreiding van diens tuin.
Het tweede mestplein werd opgericht op een meers gelegen achter de eigendom van M. Bentem. Het genoemde mestplein kende een oppervlakte van 67 aren en 15 centiaren.
De exacte locatie van deze meers is ons onbekend.
In 1840 werd er nog een klein mestplein ter grootte van 1 are en 40 centiare opgericht tussen de Houtmarkt en de Pontstraat . Er bestond ook nog een mestplein in deze periode aan de Hoge Vesten . Dit mestplein had een oppervlakte van 25 aren en 65 centiaren. De precieze oprichtingsdatum is ons niet bekend.

Afbeelding

In 1849 kwamen de mestpleinen gelegen aan de Houtmarkt en aan de Hoge Vesten, in opspraak. De 2de sectie van de gemeenteraad stelde voor om deze twee mestpleinen te sluiten. Ter vervanging zou het mestplein in de buurt van Meuleschettestraat met 40 aren worden uitgebreid en dienst doen als centraal mestplein. Dit voorstel lokte heel wat reacties uit in de gemeenteraad. Vrijwel iedereen stemde met de sluiting van de mestpleinen aan de Houtmarkt en de Hoge Vesten, in. Het voorstel om het mestplein aan de Meuleschettestraat als centraal mestplein in te richten, kende echter tegenstand. Gemeenteraadslid Cummont stelde voor dat er, ter vervanging van de twee mestpleinen, twee nieuwe mestpleinen moesten komen. Deze dienden gelegen te zijn respectievelijk buiten de Molenpoort en buiten de Brusselsepoort. Evit achtte dat de oprichting van slechts één depot moest volstaan ter vervanging van de twee andere mestpleinen. De mestpleinen aan de Houtmarkt en Hoge Vesten hadden immers samen slechts een oppervlakte van 27 aren en 5 centiaren. Gemeenteraadslid Dommer stemde dan weer in met het voorstel tot oprichting van één centraal mestplein. Uiteindelijk zou de gemeenteraad het voorstel van Cummont steunen.
Er werd vermoedelijk geen navolging gegeven aan het genoemde voorstel. We hebben geen enkele aanwijzing terug gevonden dat in die periode twee nieuwe mestpleinen zijn opgericht in bovengenoemde gebieden. Het mestplein aan de houtmarkt werd vermoedelijk wel gesloten. Het mestplein aan de Hooge Vesten echter, zou zeker nog in gebruik zijn gebleven tot in 1852. Toen haalde dit mestplein wederom de politieke agenda in Aalst. Er zou in 1852 een nieuwe spoorlijn Aalst-Dendermonde worden aangelegd. Deze spoorweg zou door het genoemde mestplein lopen. Het mestplein op de Hooge Vesten moest aldus ontruimd worden vóór de werken aan de spoorlijn zouden aanvangen op 31 mei 1852. Men besliste dat er ter vervanging van dit mestplein, een nieuw mestplein moest worden ingericht. Om aan de noden van de stad te kunnen voldoen diende dit plein een oppervlakte van 15 aren te hebben. De praktische invulling van dit mestplein werd verder op de agenda achteruit geschoven.
In de tussentijd werd al het stedelijk afval op het depot aan de Meuleschettestraat gestort. Uiteindelijk heeft men toch afgezien van het plan om een nieuw mestplein op te richten en bleef het mestplein aan de Meuleschettestraat dienst doen als centraal depot.
Vanaf 1854 werd de Meuleschettestraat hierdoor in de volksmond „Mestpleynstraet. genoemd.

Afbeelding
Depots voor modder en slijk 1989-1990 op basis van commodo et incommodo.

In 1862 werd de initiële verpachting van de straatreiniging beslist. Tegelijkertijd werd door gemeenteraadslid Levionnois voorgesteld om het gebruik van de bestaande mestpleinen te herzien. Op de gemeenteraadszitting van 4 maart 1863 werd beslist om het mestplein aan de Meuleschettestraat te sluiten. Deze beslissing zou van kracht gaan op 1 oktober 1864. Ter vervanging werd een nieuw mestplein ingericht. Het mestplein was gelegen aan het begin van de Osbroekstraat en was eigendom van gemeenteraadslid De Windt. De gemeente moest hiervoor jaarlijks een bedrag van 200 franken aan De Windt betalen.
Er werd tevens voorgesteld om een tweede mestplein in te richten aan de Gentsepoort. Vanwege de uitgaven verbonden aan het uitbesteden van het reinigen van de straten, heeft men besloten hier toch van af te zien en het op één enkel mestplein te houden: “mais un presence des fonds que vous avez votés pour le nettoyage des rues, votre section croi à la possibilité de parvenir a faire enduire just une seule plaine toutes les boues de la ville le sarait une question de propreté et de salubrité et une économie en meme temps”.
Om de overgangsperiode vlotter te doen verlopen werd besloten een tijdelijk mestplein op te richten aan de Molenpoort dat slechts gedurende één jaar in gebruik zou blijven.
De lokalisatie van de mestpleinen verloopt iets eenvoudiger na 1863 dankzij de bron commodo et incommodo. Het decreet van 15 oktober 1810 bepaalde dat voor de oprichting van “manifactures qui répandent une odeur insalubre et incommode” voortaan de toestemming van de overheid nodig was. Naargelang de hinder die ze voortbrachten, werden industriële activiteiten in drie klassen onderverdeeld, waarvoor respectievelijk de goedkeuring van de Raad van State, de Bestendige deputatie en het gemeentebestuur nodig waren. Volgens het KB van 29 januari 1863 kon de oprichting van een „gevaarlijk, ongezond of ongemakgevend gesticht. van klasse 1 en 2 enkel geschieden mits de goedkeuring van de bestendige deputatie van de Provincie.

De gemeentelijke overheden waren hier belast met het onderzoek van commodo et incommodo: een openbaar onderzoek naar de eventuele voor- en nadelen van de oprichting, waarbij omwonenden bezwaren kenbaar konden maken.
Dit onderzoek vormde, samen met het verslag van de provinciale technische dienst, de basis waarop de bestendige deputatie zijn oordeel vormde, Ondanks het feit dat het onderzoek van commodo et incommodo al sinds 1810 een gangbare praktijk was, vinden we onderzoeken naar bewaarplaatsen van slijk en vuilnis pas terug in de tweede helft van de 19de eeuw. Mestpleinen kwamen pas met de Koninklijke Besluiten van 1849 en 1863 in de hoogste categorie „der gevaarlijke, ongezonde of ongemakgevende gestichten. (respectievelijk 1. en 1a.).
Op basis van deze bron hebben we drie mestpleinen, die zijn opgericht tussen 1889 en 1890, kunnen lokaliseren.
Op 31 oktober 1888 werd een pachtovereenkomst aangegaan met weduwe Cumont-De Craecke om een stuk meers gelegen aan de Nieuwstraatpoort te Aalst-Schaarbeek (kadaster sectie C, nummers 1143, 1144 en 1134) te huren om als depot voor modder en slijk te gebruiken. Hiervoor zou jaarlijks een som van 200 fr. worden betaald. Deze meers deed vroeger dienst om Canadabomen (euramerikaanse populieren) op te kweken. In de pachtovereenkomst werd een regeling voor deze populieren ingevoegd. De populieren die aan de rand van het terrein stonden mochten niet worden verwijderd en bleven ter beschikking van weduwe Cumont-De Craecke. De stad was vrij om de overige 64 bomen te verwijderen, mits een vergoeding te betalen van 1,50 fr. het stuk. Tevens werd er in de overeenkomst bepaald dat de grondbelastingen van het terrein ten laste zijn van de stad. De pachtovereenkomst ging vanaf 1 januari 1889 in en gold voor een periode van 9 jaar.
Indien het stadsbestuur vroeger van zijn pacht zou willen afzien, kon dit mits een opzegtermijn van zes maanden. Tevens moest de stad bij het verstrijken van de pachtovereenkomst het mestplein “zuiveren van alle vuilnisse”. Schepen van openbare werken Borreman vroeg zich in de gemeenteraad af wat hieronder juist verstaan werd. Na jarenlang gebruik van een stort hoopt de bodem zich immers op. Deze ophoping kan tot wel twee à drie meter oplopen. Sloeg het “zuiveren van alle vuilnisse” op al het vuilnis, dus ook de ondergrondse afvalstoffen die deze ophoping veroorzaakte of diende enkel de hoopjes vuilnis die op de oppervlakte lagen weggenomen worden? De gemeenteraad bepaalde dat enkel dit laatste vereist was.
Een tweede mestplein werd op 7 oktober 1889 opgericht op een terrein van dertig aren meers gelegen aan de Asserendries te Aalst-Schaarbeek (kadaster sectie C. nummer 651). Dit terrein huurde de stad voor 200 fr. van Camiel de Schaepdrijver. De provinciegouverneur drong er echter op aan, op aanraden van de hoofdingenieur van de provinciale technische dienst, om het mestplein al vanaf het perceel met kadasternummer 650 sectie C. te laten aanvangen. De gemeente diende hiervoor de nodige regelingen te treffen met De Clippele, die de eigenaar was van dit perceel.267 Op 28 juli 1890 zou dit mestplein worden uitgebreid met het aanpalende terrein met kadasternummer 654 (sectie C.). Hiervoor moest jaarlijks 71 fr. extra betaald worden. De pachtovereenkomst gold voor een termijn van zevenentwintig jaar. Ook hier werd de bepaling toegevoegd dat de stad verplicht was al het vuilnis weg te nemen na beëindiging van de pachtovereenkomst.
Ten slotte werd er een mestplein opgericht op dertig aren meers van Eduard Van den Smissem in de Burgemeesterstraat te Aalst-Mijlbeke (kadaster sectie F. nummer 925). De pachtovereenkomst nam ingang op 1 januari 1990 voor een termijn van 27 jaar. Jaarlijks ontving Eduard Van den Smissen hiervoor 150 fr.
In de onderzoeken van commodo et incommodo werd klacht ingediend bij twee aanvragen tot oprichting van een modder en slijkdepot. Bij de oprichting van het modder en slijkdepot gelegen aan de Nieuwstraatpoort werd een collectieve klacht in briefvorm neergelegd bij het stadsbestuur die door 183 personen ondertekend was.
De klacht luidde als volgt: “Mijne heeren, De ondergeteekende nemen de eerbiedige vrijheid te vertonen dat zij even hebben vernomen door het begin der werken, dat een ontwerp door het stadsbestuur zoude genomen zijn om een mestplein te brengen aan de Nieuwestraatpoort, op den eigendom toebehoorende aan Madame weduwe Cumont, geburen de Craecker, bekend ten kadaster C. N° 1145.
Daar zij voorzien dat daardoor ziekten zouden kunnen veroorzaakt worden in de talrijke huishoudens zich bevindende in de nabijheid van dit plein, richten zij zich tot ons uw om daaraan geen gevolg te willen geven, zoo wel te meer dat het voorzegd plein zich bevindt in het zuiden der stad, dat door den wind de slechte reuken in de stad zullen overgebracht worden, het welk voor onvermijdelijk gevolg zal hebben gevaarlijke ziekten mede te slijpen. Het is om die gevaarlijke gevolgen te vermijden, dat de ondergetekende uw eerbiedig verzoeken eene ander plaats daar toe te beschikken”
De voornaamste argumenten die men aanhaalt tegen de oprichting van een mestplein hebben betrekking tot reukoverlast en besmettingsgevaar voor ziektes. Beiden worden bovendien, geheel in de geest van de miasmentheorie, aan elkaar gekoppeld. De miasmentheorie stelt dat ziektes veroorzaakt worden door dampen (miasma.s genoemd) die uit vervuilde waterlopen, bodems of rottend vuil opstegen. Stank werd gezien als een indicator dat dergelijke miasma.s aanwezig waren in de lucht.
Met de opkomst van de bacteriologie na 1883 werd deze theorie ontkracht. Men kon aantonen dat het niet miasma.s waren maar bacteriën die ziektes verwekten. ( cfr. Supra) Opmerkelijk is dat deze klacht werd ingediend in 1888. De nieuwe bevindingen van de bacteriologie waren aldus al bekend. Toch getuigt deze klacht nog van een sterke beïnvloeding door de miasmentheorie. Dit wijst op een trage overdracht van informatie en het gebrek aan beschikbaarheid van diezelfde informatie voor alle lagen van de samenleving.
Lucia Wynandt, landbouwster te Aalst, diende een mondelinge klacht in tegen de oprichting van een mestplein op het perceel met kadasternummer 654 sectie C gelegen aan de Asserendries. Haar voornaamste bezorgdheid was dat het mestplein haar eigendom zou verontreinigen en dat bijgevolg de waarde van de grond zou dalen: “het daarstellen van eene mestplein nevens haren eigendome te Aelst Schaerbeek, den omtrek van het te makene mestplein zal verongezonden, de daaromtrent gelegen landen onreinig maken en bijgevolg de verkoop ene huurwaarde der goederen verminderen.”
Verder werd er een collectieve klacht neergelegd door Lou Loven, Amarris d.Hondt en Egedwin Crauker. “om rede dat hunne landen er zullen aanpalen en aldus ten gevolge dezer nabijheid vele schaden zullen, te onderstaan hebben, door de vuilnissen, steenen, enz. welke er zich zullen op verspreide, verders heeft de baan welke naar het mestplein zal leiden slechts drie meters en de kruiwagens der landbouwers zullen zich elkanders niet kunnen kruisen, de landen zullen dus noodzakelijk doorkruist worden”. De stad heeft hierop beslist dat enkel wagens die niet groter waren dan kruiwagens, het mestplein mochten betreden.
Ten slotte heeft ook Lem De Caen, bankier te Aalst, zich verzet tegen de aanleg van een mestplein op het genoemde perceel. Hij had bezwaren tegen de aanleg van een geplaveide weg die noodzakelijk is om het mestplein te kunnen bereiken. Waters die normaal in de grond zouden sijpelen, zouden via deze weg naar zijn eigendom kunnen worden afgeleid. Het ging hier niet alleen om regenwater, maar ook om water afkomstig van het mestplein zelf. Bovendien vreesde hij dat allerlei afvalstoffen op het aanpalend perceel terecht zouden komen.
Het onderzoek van commodo et incommodo naar de oprichting van het mestplein gelegen aan de Burgemeesterstraat (kadasternummer 925, sectie F.) verliep zonder enige tegenkanting van de omwonenden. Na positief advies van de PMC en de provinciale technische dienst, keurde
de provinciegouverneur het ontwerp van oprichting goed. Wel werden enkele voorwaarden toegevoegd waaraan het mestplein moest voldoen. Deze voorwaarden waren:
- Het mestplein moet volledig afgesloten worden en omringd worden met een gracht. Deze bepaling heeft als doel de bodem droog te maken en zo schadelijke uitwasemingen te verminderen.
- Met hetzelfde doel moet de bodem van het mestplein opgehoopt worden om te vermijden dat in geval van overstromingen, afval in de gracht zou terecht komen en daar uitwasemingen zou veroorzaken.
- De voet van de helling van het mestplein dient ten minste een meter van de reglementaire hoogte van de glooiing van de Wijngaardbeek te worden gehouden.
- Men moet zo veel mogelijk trachten de afvalstoffen als meststof van de hand te doen. Gedurende de zomermaanden dient hiertoe een extra inspanning gedaan te worden.
- Het gemeentebestuur dient de verschillende toegangen naar het mestplein te bewaken waarbij er moet op toegezien worden dat de buurtweg, die daarheen leidt, in goede staat van reinheid verkeert.
In de eerste twee bepalingen merken we opnieuw een duidelijke beïnvloeding van de miasmentheorie. Men tracht met deze maatregelen immers schadelijke uitwasemingen te beperken. Dit kan er op wijzen dat de nieuwe bevindingen van de bacteriologie mogelijk ook nog geen ingang gevonden hadden bij de bovenste lagen van de bevolking.
Als we kijken naar de locaties van mestpleinen in de 19de eeuw te Aalst merken we twee duidelijke evoluties. Allereerst merken we dat naarmate de eeuw vordert, de mestpleinen steeds meer buiten de stad komen te liggen. In de eerste helft van de 19de eeuw waren de mestpleinen allemaal gelegen binnen de stadskern. Aalst telde mestpleinen aan de Hoge Veste, de Werf, de Houtmarkt en de Meuleschettestraat. Deze locaties bevonden zich naar de rand van de stadskern toe, in wat toen de minder gegoede delen van de stad waren. Omstreeks het midden van de 19de eeuw merken we een kleine verschuiving in de richting van de stadsrand. Het centrale mestplein aan de Meuleschettestraat was al een eerste opzet hiertoe. In de jaren 1860 richtte men ook mestpleinen in aan de Osbroekstraat en aan de Molenpoort. De Gentsepoort werd tevens vernoemd als mogelijke locatie voor een mestplein. In een laatste fase die aanvangt op het einde van de jaren 1880, kwamen de mestpleinen dan weer volledig buiten de stadspoorten te liggen.
De verschuiving van mestpleinen naar gebieden buiten het centrum, heeft ongetwijfeld te maken met het statuut van klasse 1 van „gevaarlijke, ongezonde of ongemakgevende gestichten. dat mestpleinen omstreeks het midden van de 19de eeuw toegewezen kregen. Dergelijke gestichten van klasse 1 waren wettelijk verplicht om zich niet in dichtbevolkte gebieden te vestigen. In principe voldeed de verschuiving naar de stadsrand rond het midden van de 19de eeuw al aan de wettelijke eisen die gesteld werden.
Toch merken we naar het eind van de 19de eeuw nog een verdere verschuiving naar terreinen gelegen buiten de stad. Over de oorzaken van deze verschuiving kan enkel gespeculeerd worden. Vermoedelijk speelde de hinder die dergelijke mestpleinen veroorzaken een grote rol in de beslissing om ze naar het ommeland te verplaatsen. Een mogelijke verklaring kan gevonden worden in de demografische groei en de stadsuitbreiding die zich in de 19de eeuw voordeed. De demografische groei leidde immers niet enkel tot een stijging van de bevolkingsdichtheid aan de stadsrand, het zorgde er tevens voor dat men aan de terreinen in de stad een meer nuttige invulling kon geven dan een functie als stortplaats. In het zog van de industrialisatie, werden steden immers geplaagd met een sterke demografische toename. Het ging hier vooral om plattelandbouwers die hun geluk in de stad wensten te beproeven. Deze enorme demografische toename creëerde een ware woningnood. Dit gaf dan weer aanleiding tot sterke grondspeculatie. De meeste braakliggende gronden vonden hiermee een nuttigere invulling als bouwgrond voor beluiken.
Louis Paul Boon schreef hierover: “huisjesmelkers bouwden in aller haast nog grauwer en afschuwelijker buurten, buiten de stadskern. Het waren de troosteloze wijken van de Geraardsbergse Straat, van de moeraswijken in de Osbroeck, van de door iedereen gemeden buurten der Hoge Vesten, Moorselbaan, Binnenstraat en Rapenstraat.”
Niet toevallig waren dit de buurten waar de mestpleinen waren gelegen.
Ook de evolutie van het materiaal van de stedelijke reinigingsdiensten, kan een factor geweest zijn in deze verschuiving. In de tweede helft van de 19de eeuw wint het gebruik van paardenkarren immers op het gebruik van handkarren. Dit zorgt voor een daling in de economische afstandskost, waardoor de mestpleinen verder mochten liggen. We dienen hier wel op te merken dat het hier echter louter om speculaties gaat. Het bronnenmateriaal blijft hierover in gebreke.
Bovendien merken we omstreeks het midden van de 19de eeuw een duidelijke tendens tot centralisatie. Aanvankelijk telde Aalst verschillende mestpleinen die in grootte konden variëren van kleinschalig (vb. Houtmarkt), tot grootschalig (vb. Werf). In de jaren 1850 werd dit alles herleid tot één centraal mestplein aan de Meuleschette. Dit terrein zou dan weer door één enkel terrein in de Osbroekstraat worden opgevolgd. De vraag is echter of het voor de casus Aalst gaat om een bewuste keuze tot centralisering. Aanvankelijk had men immers gepland om een ander mestplein op te richten ter vervanging van die gelegen aan de Houtmarkt en aan de Hoge Vesten. Dit is er echter nooit van gekomen.
De wereld gaat door, de tijd gaat voorbij, mensen gaan weg en soms keren ze niet meer terug en blijven alleen nog foto's achter. Robert Frank (1924-2019)

Gebruikersavatar
Alostum
Site Admin
Berichten: 13016
Lid geworden op: 14 Mei 2014, 15:27
Locatie: Aalst

Re: de mestpleinen

Berichtdoor Alostum » 25 Mei 2014, 17:57

Geplaatst: 16 Jan 2011 11:17 am
willy kiekens schreef:het mestplein op de hoek Asserendries - St Annalaan is er geweest tot ver in de jaren '50; voorts weet ik nog dat er mocht gestort worden ter aanvulling van de grond van wat nu de baron Moyersoensdreef is.
De wereld gaat door, de tijd gaat voorbij, mensen gaan weg en soms keren ze niet meer terug en blijven alleen nog foto's achter. Robert Frank (1924-2019)


Terug naar “Straten, pleinen, monumenten en gebouwen”

Wie is er online

Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers en 16 gasten

Advertentie