Kapucijnen
Geplaatst: 22 Sep 2014, 16:15
Kapucijnen of Kapucienen.
De naam van minderbroeders werd door de H. Franciscus aan zijn volgelingen gegeven.
Tot de mannelijke kloosterorde behoorden de Franciscanen, de Conventuelen en de Kapucijnen.
Van de Conventuelen scheidden zich in 1517 de Observanten af.
In 1525 verliet Mattheus van Bascio de Observanten en bleef de regel van de H. Franciscus volgen.
Mattheus wilde geen nieuwe orde maar zijn volgeling Lodewijk van Fossombrone wilde dit wel.
Hij werd de juridische grondlegger van de Kapucijnenhervorming.
In 1528 keurde paus Clemens VII de broeders Eremieten goed, zij kwamen onder het gezag van de Conventuelen, weldra werden zij Kapucijnen of bedelmonniken genoemd.
Hun naam is ontleend aan hun hoofddeksel, de spitse kap, de "capuccio".
De Kapucijnen in Aalst (1614 tot 1797).
De eerste Kapucijnen vestigden zich in Antwerpen en geleidelijk werden er van daar uit kloosters gesticht in verscheidene andere steden.
De orde verkreeg op 3 mei 1614 op aanbeveling van de aartshertogen Albrecht en Isabella de toelating van het Aalsters stadsbestuur om er zich te vestigen.
Voorlopig bewoonden ze op de Graanmarkt een huis van de Aalsterse schepen Jan Coucke.
In 1614-15 werden er meerdere woningen aangekocht in de Kapellestraat, o.a. de woning van Hendrik van Steirteghem.
In 1616 werd de eerste steen gelegd door Mathias van Hove, de aartsbisschop van Mechelen.
Op 3 mei 1623 werd de kerk ingewijd door aartsbisschop Boonen en onder de bescherming geplaatst van de H. Maria Magdalena.
In 1624 was het klooster afgewerkt en boven de ingang plaatste men het volgende opschrift:
D.D. ADMINISTRATORES COMITATUS ALOSTANI, MONITU PRINCIPUM R.R. PATRIBUS CAPUCINIS MONASTERIUM HOC EXSTRUXERUNT IN HONOREM DEI OMNIPOTENTIS ET SANCTI FRANCISCI, ABSOLUTUM ANNO 1624.
Het klooster en de aanpalende kerk stonden op de huidige Graanmarkt, aan de rechterkant van de Kapellestraat, aangrenzend aan het huis De Bolle, weldra werd deze plaats in de volksmond “de Kapucienenvesten” genoemd.
Achteraan paalde het klooster aan het huidige atheneum.
Op de plaats van de fietsenstalling van het atheneum stond ooit het kerkhofkruis.
De bouw van het klooster werd voltooid in 1624, maar de inrichting ervan duurde nog vele jaren.
Het klooster werd nog dikwijls verbouwd en hersteld op kosten van het Land van Aalst.
De kloosterlingen vonden hun laatste rustplaats in de kloosterkerk.
Geheel volgens de geest van armoede waren er in de kerk geen offerblokken aanwezig en moesten de gelovigen ook geen stoelgeld betalen.
Aangezien het klooster beschouwd werd als een instelling van openbaar nut, kregen de Kapucijnen gratis geneeskundige verzorging en de nodige medicijnen.
Vanaf 1772 kregen zij van de stad jaarlijks 300 gulden, als dank voor de voortdurende diensten aan de Aalsterse bevolking.
Bovendien kregen zij ook gratis verwarming onder de vorm van brandhout.
De abdijen van Affligem en Ten Roosen verschaften regelmatig giften.
Zijzelf bedeelden dagelijks brood en soep aan de behoeftigen.
Aalst werd, zoals veel andere steden, in verschillende perioden zwaar geplaagd door de pest, die dood en vernieling zaaide onder de bevolking.
In 1485 stierven er in Aalst op 3 maanden tijd 1.200 personen.
Een speciaal pestkerkhof werd buiten de stadswallen aangelegd in de nabijheid van de Kapellepoort, in de omgeving van de huidige Albert Liénartstraat.
De verzorging van de pestlijders werd meestal uitgevoerd door de Zwarte Zusters en de Gasthuiszusters.
De geestelijke bijstand aan zieken en stervenden werd verstrekt door enkele paters Kapucijnen, die weldra pestpaters werden genoemd.
Ze woonden in pesthuisjes aan de buitenrand (huidige Vaartstraat) van het kloosterdomein en mochten geen contact hebben met hun medebroeders omwille van het besmettingsgevaar.
Citaat uit een oud handschrift van de Kapucijnen.
“Zij begaven zich met vreugde naar hen toe, het lot van de overledenen benijdend.
De bruid die naar het altaar gaat heeft in haar hart minder vreugde dan de monniken die de huizen en onderkomens van de besmetten bezoeken.
Opgewekt en vrolijk verschonen zij lakens en bedden, ondersteunen zij de zieken onder armen en schouders, zij wassen hun wonden, verbinden hun ledematen, ontsmetten hun wonden.
Zij hebben alleen maar troostende woorden.
Wat de doden betreft, zij sluiten hun mond en ogen en wassen en kleden hen op tedere wijze, daarna vertrouwen zij hen toe aan de aarde onder een eerbaar graf.
Intussen bedelen zij van deur tot deur voor mondvoorraad, linnen en stro nodig voor hun beschermelingen.”
Tijdens de Oostenrijkse periode vond men dat de godsdienstbeleving te wensen over liet.
In veel kloosters en orden was de evangelische gedachte ver te zoeken en het aantal kloosterlingen veel te hoog.
De bedelmonniken werden aanzien als een te zware belasting van de bevolking.
Ook de Kapucijnen moesten hun aantal geestelijken verminderen.
De Oostenrijkse keizer Jozef II hief in 1783 de volgens hem “nutteloze orden” op.
De Kapucijnerorde mocht blijven bestaan wegens haar sociaal engagement maar zij kregen ze het toch zeer moeilijk.
Hun seminaries werden gesloten en alle samenwerking met buitenlandse kloosters werden verboden.
Tijdens de Brabantse Omwenteling kozen de Kapucijnen de kant het volk en trokken in onze contreien op als veldaalmoezenier.
In 1790 verklaarden “de Verenigde Nederlanden” zich onafhankelijk, maar de Oostenrijkers keerden sneller dan verwacht terug.
De Kapucijnenkloosters werden meermaals gebruikt als huisvesting voor de bezettende troepen.
Na een korte periode van rust vielen in 1794 de Fransen terug binnen.
In 1796 werden alle kloosters afgeschaft, hun bezittingen aangeslagen en openbaar verkocht.
De kerk, kloostergebouwen en kloostertuin kregen weldra een andere bestemming.
De gebouwen werden gebruikt als graanopslagplaats en de tuin als opslagplaats voor hooi en stro.
Na de afschaffing van de orde bleven de Kapucijnen zoveel mogelijk bij elkaar in burgerhuizen.
Pas in 1801 begonnen ze terug in kleine gemeenschappen samen te leven.
De paters verdienden de kost in het onderwijs, of leefden van de steun van familieleden en weldoeners.
Andere verdienden dan weer hun kost als arbeider, schoenmaker, tuinman, mislezer, biechtvader, kapelaan of aalmoezenier in hospitalen en gevangenissen.
Een echte heropleving van de Kapucijnen begon geleidelijk na 1815, maar onder de Nederlandse koning Willem II bleven de katholieke kloosters afgeschaft.
Het duurde echter tot in 1845 vooraleer een nieuwe start werd genomen.
De Kapucijnen in Aalst (1908-2009).
Na een jarenlange afwezigheid keerden de Kapucijnen eindelijk terug naar Aalst.
In 1908 diende stadsbouwkundige en architect Julius Goethals een bouwaanvraag in voor een klooster en kerk op de hoek van de St. Jobstraat.
De bouwwerken werden uitgevoerd in neogotische stijl door aannemer A. Van Pottelberghe uit Erembodegem.
Men zette er vaart achter want de kerk werd al afgewerkt in 1909.
Op paasmaandag 1910 werd de kerk plechtig ingewijd en in gebruik genomen.
In 1932 werd de St. Laurentiusschool van Brugge overgebracht naar Aalst en opgenomen in het klooster.
Deze school met “oude humaniora” bleef bestaan tot 1966 en vanaf 1968 werd hier de voorbeidende afdeling van het St. Jozefscollege overgebracht.
In de gloriedagen verbleven er in het klooster ca. 30 paters die les gaven in het aanpalend college.
Door het uitblijven van voldoende nieuwe roepingen, verouderde de kloostergemeenschap meer en meer en het klooster werd een steeds kleinere gemeenschap.
Het grote gebouwencomplex raakte door gebrek aan onderhoud stilaan in verval en de eens zo mooie kloostertuin werd een wildernis nadat het voorstel om hem publiek toegankelijk te maken, werd afgewezen.
Een deel van het klooster werd verbouwd tot een moderner gebouw voor de overgebleven vijf paters.
Onder invloed van pater (pastoor) Paul Segers, zorgde de parochiegemeenschap ervoor dat het prachtige Mariabeeld in de tuin een nieuwe plaats kreeg in de dreef naast de kerk.
Op 1 september 2009 verlieten de laatste vijf Kapucijnen het klooster en kozen voor een andere verblijfplaats.
De broeders Jozef (Pascal) Teuns (81) en Laurent (Nivard) Bruggeman (89) vertrokken naar Herentals.
Aster (Theodoriek) Missiaen (80) en Walter (Benedict) Houtman (80) verhuisden naar Brugge.
Alleen Paul (Gratiaan) Segers (71), al 20 jaar pastoor in de St. Antoniusparochie, bleef in Aalst wonen.
Op de terreinen van het Kapucienenklooster zullen de komende jaren in totaal vijf appartementsgebouwen gebouwd worden.
Zie ook: viewtopic.php?f=23&t=193
De naam van minderbroeders werd door de H. Franciscus aan zijn volgelingen gegeven.
Tot de mannelijke kloosterorde behoorden de Franciscanen, de Conventuelen en de Kapucijnen.
Van de Conventuelen scheidden zich in 1517 de Observanten af.
In 1525 verliet Mattheus van Bascio de Observanten en bleef de regel van de H. Franciscus volgen.
Mattheus wilde geen nieuwe orde maar zijn volgeling Lodewijk van Fossombrone wilde dit wel.
Hij werd de juridische grondlegger van de Kapucijnenhervorming.
In 1528 keurde paus Clemens VII de broeders Eremieten goed, zij kwamen onder het gezag van de Conventuelen, weldra werden zij Kapucijnen of bedelmonniken genoemd.
Hun naam is ontleend aan hun hoofddeksel, de spitse kap, de "capuccio".
De Kapucijnen in Aalst (1614 tot 1797).
De eerste Kapucijnen vestigden zich in Antwerpen en geleidelijk werden er van daar uit kloosters gesticht in verscheidene andere steden.
De orde verkreeg op 3 mei 1614 op aanbeveling van de aartshertogen Albrecht en Isabella de toelating van het Aalsters stadsbestuur om er zich te vestigen.
Voorlopig bewoonden ze op de Graanmarkt een huis van de Aalsterse schepen Jan Coucke.
In 1614-15 werden er meerdere woningen aangekocht in de Kapellestraat, o.a. de woning van Hendrik van Steirteghem.
In 1616 werd de eerste steen gelegd door Mathias van Hove, de aartsbisschop van Mechelen.
Op 3 mei 1623 werd de kerk ingewijd door aartsbisschop Boonen en onder de bescherming geplaatst van de H. Maria Magdalena.
In 1624 was het klooster afgewerkt en boven de ingang plaatste men het volgende opschrift:
D.D. ADMINISTRATORES COMITATUS ALOSTANI, MONITU PRINCIPUM R.R. PATRIBUS CAPUCINIS MONASTERIUM HOC EXSTRUXERUNT IN HONOREM DEI OMNIPOTENTIS ET SANCTI FRANCISCI, ABSOLUTUM ANNO 1624.
Het klooster en de aanpalende kerk stonden op de huidige Graanmarkt, aan de rechterkant van de Kapellestraat, aangrenzend aan het huis De Bolle, weldra werd deze plaats in de volksmond “de Kapucienenvesten” genoemd.
Achteraan paalde het klooster aan het huidige atheneum.
Op de plaats van de fietsenstalling van het atheneum stond ooit het kerkhofkruis.
De bouw van het klooster werd voltooid in 1624, maar de inrichting ervan duurde nog vele jaren.
Het klooster werd nog dikwijls verbouwd en hersteld op kosten van het Land van Aalst.
De kloosterlingen vonden hun laatste rustplaats in de kloosterkerk.
Geheel volgens de geest van armoede waren er in de kerk geen offerblokken aanwezig en moesten de gelovigen ook geen stoelgeld betalen.
Aangezien het klooster beschouwd werd als een instelling van openbaar nut, kregen de Kapucijnen gratis geneeskundige verzorging en de nodige medicijnen.
Vanaf 1772 kregen zij van de stad jaarlijks 300 gulden, als dank voor de voortdurende diensten aan de Aalsterse bevolking.
Bovendien kregen zij ook gratis verwarming onder de vorm van brandhout.
De abdijen van Affligem en Ten Roosen verschaften regelmatig giften.
Zijzelf bedeelden dagelijks brood en soep aan de behoeftigen.
Aalst werd, zoals veel andere steden, in verschillende perioden zwaar geplaagd door de pest, die dood en vernieling zaaide onder de bevolking.
In 1485 stierven er in Aalst op 3 maanden tijd 1.200 personen.
Een speciaal pestkerkhof werd buiten de stadswallen aangelegd in de nabijheid van de Kapellepoort, in de omgeving van de huidige Albert Liénartstraat.
De verzorging van de pestlijders werd meestal uitgevoerd door de Zwarte Zusters en de Gasthuiszusters.
De geestelijke bijstand aan zieken en stervenden werd verstrekt door enkele paters Kapucijnen, die weldra pestpaters werden genoemd.
Ze woonden in pesthuisjes aan de buitenrand (huidige Vaartstraat) van het kloosterdomein en mochten geen contact hebben met hun medebroeders omwille van het besmettingsgevaar.
Citaat uit een oud handschrift van de Kapucijnen.
“Zij begaven zich met vreugde naar hen toe, het lot van de overledenen benijdend.
De bruid die naar het altaar gaat heeft in haar hart minder vreugde dan de monniken die de huizen en onderkomens van de besmetten bezoeken.
Opgewekt en vrolijk verschonen zij lakens en bedden, ondersteunen zij de zieken onder armen en schouders, zij wassen hun wonden, verbinden hun ledematen, ontsmetten hun wonden.
Zij hebben alleen maar troostende woorden.
Wat de doden betreft, zij sluiten hun mond en ogen en wassen en kleden hen op tedere wijze, daarna vertrouwen zij hen toe aan de aarde onder een eerbaar graf.
Intussen bedelen zij van deur tot deur voor mondvoorraad, linnen en stro nodig voor hun beschermelingen.”
Tijdens de Oostenrijkse periode vond men dat de godsdienstbeleving te wensen over liet.
In veel kloosters en orden was de evangelische gedachte ver te zoeken en het aantal kloosterlingen veel te hoog.
De bedelmonniken werden aanzien als een te zware belasting van de bevolking.
Ook de Kapucijnen moesten hun aantal geestelijken verminderen.
De Oostenrijkse keizer Jozef II hief in 1783 de volgens hem “nutteloze orden” op.
De Kapucijnerorde mocht blijven bestaan wegens haar sociaal engagement maar zij kregen ze het toch zeer moeilijk.
Hun seminaries werden gesloten en alle samenwerking met buitenlandse kloosters werden verboden.
Tijdens de Brabantse Omwenteling kozen de Kapucijnen de kant het volk en trokken in onze contreien op als veldaalmoezenier.
In 1790 verklaarden “de Verenigde Nederlanden” zich onafhankelijk, maar de Oostenrijkers keerden sneller dan verwacht terug.
De Kapucijnenkloosters werden meermaals gebruikt als huisvesting voor de bezettende troepen.
Na een korte periode van rust vielen in 1794 de Fransen terug binnen.
In 1796 werden alle kloosters afgeschaft, hun bezittingen aangeslagen en openbaar verkocht.
De kerk, kloostergebouwen en kloostertuin kregen weldra een andere bestemming.
De gebouwen werden gebruikt als graanopslagplaats en de tuin als opslagplaats voor hooi en stro.
Na de afschaffing van de orde bleven de Kapucijnen zoveel mogelijk bij elkaar in burgerhuizen.
Pas in 1801 begonnen ze terug in kleine gemeenschappen samen te leven.
De paters verdienden de kost in het onderwijs, of leefden van de steun van familieleden en weldoeners.
Andere verdienden dan weer hun kost als arbeider, schoenmaker, tuinman, mislezer, biechtvader, kapelaan of aalmoezenier in hospitalen en gevangenissen.
Een echte heropleving van de Kapucijnen begon geleidelijk na 1815, maar onder de Nederlandse koning Willem II bleven de katholieke kloosters afgeschaft.
Het duurde echter tot in 1845 vooraleer een nieuwe start werd genomen.
De Kapucijnen in Aalst (1908-2009).
Na een jarenlange afwezigheid keerden de Kapucijnen eindelijk terug naar Aalst.
In 1908 diende stadsbouwkundige en architect Julius Goethals een bouwaanvraag in voor een klooster en kerk op de hoek van de St. Jobstraat.
De bouwwerken werden uitgevoerd in neogotische stijl door aannemer A. Van Pottelberghe uit Erembodegem.
Men zette er vaart achter want de kerk werd al afgewerkt in 1909.
Op paasmaandag 1910 werd de kerk plechtig ingewijd en in gebruik genomen.
In 1932 werd de St. Laurentiusschool van Brugge overgebracht naar Aalst en opgenomen in het klooster.
Deze school met “oude humaniora” bleef bestaan tot 1966 en vanaf 1968 werd hier de voorbeidende afdeling van het St. Jozefscollege overgebracht.
In de gloriedagen verbleven er in het klooster ca. 30 paters die les gaven in het aanpalend college.
Door het uitblijven van voldoende nieuwe roepingen, verouderde de kloostergemeenschap meer en meer en het klooster werd een steeds kleinere gemeenschap.
Het grote gebouwencomplex raakte door gebrek aan onderhoud stilaan in verval en de eens zo mooie kloostertuin werd een wildernis nadat het voorstel om hem publiek toegankelijk te maken, werd afgewezen.
Een deel van het klooster werd verbouwd tot een moderner gebouw voor de overgebleven vijf paters.
Onder invloed van pater (pastoor) Paul Segers, zorgde de parochiegemeenschap ervoor dat het prachtige Mariabeeld in de tuin een nieuwe plaats kreeg in de dreef naast de kerk.
Op 1 september 2009 verlieten de laatste vijf Kapucijnen het klooster en kozen voor een andere verblijfplaats.
De broeders Jozef (Pascal) Teuns (81) en Laurent (Nivard) Bruggeman (89) vertrokken naar Herentals.
Aster (Theodoriek) Missiaen (80) en Walter (Benedict) Houtman (80) verhuisden naar Brugge.
Alleen Paul (Gratiaan) Segers (71), al 20 jaar pastoor in de St. Antoniusparochie, bleef in Aalst wonen.
Op de terreinen van het Kapucienenklooster zullen de komende jaren in totaal vijf appartementsgebouwen gebouwd worden.
Zie ook: viewtopic.php?f=23&t=193