Jezuïeten.
De basis van de oprichting van de Jezuïetenorde werd in augustus 1534 gelegd in de kapel van Montmartre te Parijs door Ignatius van Loyola.
Tegen de oprichting ervan rees aanvankelijk verzet door de Commissie der Kardinalen omdat men op dat moment streefde naar een vermindering van de bestaande orden.
Pas op 27 september 1540 gaf paus Paulus III de officiële goedkeuring tot oprichting van de nieuwe orde onder de naam Sociëteit van Jezus.
De vorming en opleiding van de ordeleden is er één van zeer lange duur:
1. Twee jaar noviciaat, dan volgt het afleggen van de eerste gelofte.
2. Eén of twee jaar junioraat, herhaling van de gymnasium studies.
3. Drie jaar filosofie.
4. Drie tot vijf jaar college.
5. Vier jaar theologie, hierna volgt de priesterwijding.
6. Na de priesterwijding nog één jaar noviciaat waarna de laatste geloften mogen afgelegd worden.
De Jezuïeten slaagden er niet in zich op de achtergrond te houden en zij kregen hierdoor in de hoogste kringen meer vijanden dan vrienden.
Vanaf midden de 18de eeuw werd de Jezuïetenorde op vele manieren met de ondergang bedreigd.
In 1773 werd door paus Clemens XIV, onder druk van meerdere vorsten, de Jezuïtenorde afgeschaft en werden niet alleen het Aalsters Jezuïtencollege maar ook al hun andere colleges gesloten waarna de liquidatie van al hun roerende en onroerende bezittingen volgde.
De Jezuïeten gingen in ballingschap, uitgezonderd in Pruisen en Rusland waar de paus geen gezag had, bleven zij bestaan.
De orde werd in 1814 door paus Pius VII opnieuw opgericht.
In 1914 en 1980 konden zij op het nippertje vermijden onder pauselijke curatele te worden gesteld toen er, al dan niet, twijfel gerezen was over hun gehoorzaamheid aan de paus.
Tussen 1560 en 1580 predikte in Aalst de uit Brussel afkomstige pater Eleutherius Dupont.
Hij vond onderdak bij het echtpaar Jacob Wils - Maria Huysmans in de Pontstraat.
Zij overleden op 15-08-1581 aan de pest, zonder afstammelingen.
Bij testament lieten zij hun eigendeom "De Raeme" in de Pontstraat plus enkele landerijen na aan de Jezuïeten met de wens om er een klooster op te richten.
De Jezuïeten kregen van het stadsbestuur op 21-08-1619 de toelating om een school op te richten.
Op 27-03-1620 openden twee paters een voorbereidende afdeling in een door de stad gehuurd huis in de Nieuwstraat.
Het was aanvankelijk een elementaire school of een voorbereidende school die aan de humaniora voorafging.
Dank zij de financiële steun van het stadsbestuur en enkele rijke burgers werd in 1620 in de Pontstraat nog meer terrein aangekocht waarop tussen 1622 en 1624 meerdere klaslokalen werden opgericht.
Vanaf 1624 toen de school vijf humanioraklassen telde mocht zij de naam "collegium" dragen.
Het doel van deze school was: "met de bijstand van de goddelijke genade niet enkel naar de zaligheid en de vervolmaking van de eigen ziel te streven, maar zich ook met alle kracht toe te leggen op het zieleheil en de vervolmaking van de naaste".
Het Aalsters Jezuïetencollege zou zich in de loop van zijn bestaan ontwikkelen als belangrijkste onderwijsinstelling in de stad en ver daar buiten.
Als gevolg van het in aantal toenemende leerlingen werd de school stelselmatig vergroot.
Na de sluiting in 1773 volgde bijna onmiddellijk de opening van het "Collegium Theresianum" en het "Landspensionaat", (1773 tot 1794).
Tijdens de Franse Revolutie werd de school gewijzigd in "Collège Municipale", achtereenvolgens kreeg de school nog de volgende benamingen: "Hollandse School", "Gymnasium Alostanum, "Bischoppelijk College", "Stedelijk College" en vanaf 1831 "St. Jozefcollege".
Na de heroprichting van de orde in 1814 keerden de Jezuïeten pas in 1831 naar Aalst terug.
De heropening van de school werd een succes en het Nederlands ging meer en meer het Frans als onderwijstaal vervangen.
Op 19 maart 2005 namen de Jezuïeten voor goed afscheid van Aalst en werd de school overgedragen aan de lokale collegegemeenschap.