Cisterciënzerinnen.
Kloosterorde gesticht in 1075 door abt Robertus van Molesme of Robert de Molême in het door hemzelf gestichte klooster in Molesme.
De orde leefde volgens de leefregels van de H. Benedictus en waren dus oorspronkelijk Benedictijnen.
Op 21 maart 1098 vestigde hij zich met 21 volgelingen in een nieuw hervormd klooster in Citeaux waar hij de regels van de H. Benedictus strenger en soberder maakte.
De volgelingen van deze nieuwe levenswijze werden van dan af aan Cisterciënzers genoemd, naar de Latijnse naam voor Citeaux: Cistercium.
De stichting verliep niet eenvoudig, uiteindelijk is er sprake van drie stichters: abt Robertus, abt Albericus en abt Stephanus.
Algemeen wordt 1098 aangenomen als het officiële stichtingsjaar.
Vaak wordt verkeerdelijk gedacht dat Bernardus van Clairvaux de stichter was.
In 1112 kwam Bernardus van Fontaines lès Dijon met 30 volgelingen de kloostergemeenschap vervoegen.
In 1115 werd hij naar Clairvaux gezonden om een nieuw klooster te stichten, hierdoor werd hij later beter bekend als Bernardus van Clairvaux.
De Cisterciënzers werden door zijn inbreng soms ook "Bernardijnen" genoemd.
Bernardus oefende een grote invloed uit op de spiritualiteit van de orde en door zijn toedoen kende de orde gedurende de twaalfde eeuw een enorme uitbreiding.
Door zijn optreden kwam er een einde aan het bestaan van de zogenaamde "adelskerken".
Naast de Cisterciënzers van de Gewone Observantie bestonden er ook de Cisterciënzers van de Strikte Observantie, deze werden naar hun klooster in La Trappe ook Trappisten genoemd.
Het eerste vrouwenklooster van de Cisterciënzerinnen werd in 1125 te Tart gesticht door Benedictinessen van de abdij van Jully.
Abt Stephanus maakte er het moederhuis van de Cisterciënzerinnen van en stelde het onder de geestelijke zorg van de abt van Citeaux.
Omstreeks 1235 kwamen cisterciënzerinnen zich te Aalst aan de rand van de stad vestigen, in een hof aan het kruispunt Moorselbaan - Beekstraat.
Deze religieuze gemeenschap vormde één van de eerste teruggevonden kloosters in de stad.
Dank zij belangrijke schenkingen van de edele familie Raas heer van Ten Borneken, die “om des Heeren genade te verwerven”, al hun eigendommen, landen, bossen, meersen, tienden en andere inkomsten, die zij in de parochies Aalst, Moorsel, Baardegem, Maxenzele, Herdersem, Wieze en in andere plaatsen bezaten, vrij zonder weergeld noch dienstbaarheid, afstaan ten voordele der zusters van de abdij van Ten Roosen, op voorwaarde dat deze een klooster zullen bouwen in het gehucht van Ten Borneken.
De zusters richtten omstreeks 1258 een groot klooster op aan het einde van de huidige Oude Abdijstraat en van de Rozendreef.
Het zou gedurende meer dan vijfhonderd jaar een voorname landbouwkolonie blijven en mocht met zijn uitgestrekte en vele domeinen doorgaan als een der grootste grondbezitters.
De abdij behield al deze bezittingen, tot op het einde der 18de eeuw.
Haar uitgebreid domein was aanvankelijk voor de abdij geen bron van grote inkomsten.
In het bijzonder de bewerking van het meeste land vergde grote onkosten, en jaren verliepen eer het werk voltooid was, niet alleen in Mijlbeke maar in al de dorpen waar de moerassige gronden drooggelegd werden en in weiden hervormd werden en de bossen gerooid en tot akkers beploegd werden.
De godsdienstige beroerten der 16de eeuw waren zeer noodlottig voor het klooster, de zusters werden uit hun verblijf verjaagd, de abdijgebouwen en de kerk werden geplunderd, in brand gestoken en volledig vernield.
In 1580 kocht abdis Van den Bossche een huis aan de Oude Vismarkt waar de zusters tot omstreeks 1622 verbleven.
Toen konden het klooster en de kerk, dank zij diverse schenkingen, worden heropgebouwd.
De ingangspoort stond langs de noord - westzijde aan de brede Rozendreef.
De prachtige kerk in grijze hardsteen van Meldert, was toegewijd aan de Moeder Gods.
Sint-Markulf's relikwieën trokken er een grote toeloop van bedevaarders, waarvan er menigeen op voorspraak van de heilige, genezing van een hopeloze ziekte bekwamen.
Een der zijaltaren in de kerk was voorbehouden aan de dienst van de H. Ursula.
Het geestelijk toezicht en het beheer over het klooster Ten Roosen werd aanvankelijk uitgeoefend door de abt van Alne of zijn plaatsvervanger de abt van Bodeloo.
In de 15de eeuw was Nicolaes Spaens, de abt van Nijzele, door de algemene overste van de cisterciënzerorde te Clairveaux aangesteld voor het bestuur zowel van de tijdelijke als van de geestelijke belangen, en in deze bediening was hij bijgestaan door twee zijner monniken, waarvan de ene de biechtvader der zusters en de andere een lekenbroeder was.
De politieke en revolutionaire omwentelingen op het einde van de 18de eeuw leidden tot de uiteindelijke verdwijning van het klooster.
Na een eerste maal gespaard gebleven te zijn, na de inval der Fransen en aangeslagen te zijn voor 15000 gulden, volgde de afschaffing der geestelijke verenigingen en de verbeurdverklaring der goederen ten voordele van het Staatsdomein.
De abdij werd gesloten en verzegeld in afwachting van de openbare verkoping.
In gevolge de wet van 16 Brumaire jaar V werden op 12 en 17 december 1797 de eerste goederen en gronden te koop gesteld.
De nieuwe eigenaar, zekere Jozef Oudaert uit Gent, liet in het midden van de warande een herenwoning optrekken, waartoe de bouwstoffen van het gesloopte klooster gebruikt werden.
Het klooster zelf werd aangekocht door een Parijzenaar, Lecouteux.
Deze deed al de gebouwen afbreken en de grond effenen. In 1870 was de eigenaar Gustaaf de Coen - van der Noot, bankier te Aalst.
De herenwoning (kasteel) en het buitengoed stonden in april 1860 openbaar te koop als nalatenschap van Isabelle Van Geem, weduwe van Jacobus Joannes Boone.
Het goed omvatte bouw- en weiland, groot ca. 20 ha.
Latere eigenaar was pastoor Albertus Boone, die het goed op 16 januari 1908 in twee stukken verkocht, aan Leon Coen de Galle (ca. 11 ha) en aan advocaat Felix De Hert - De Coene (ca. 9 ha).
Uit de erfenissen van Romain de Hert en zuster Marie Benoit de Coen werd in 1965 en 1968 in totaal ca. 6 ha grond geschonken aan V.Z.W. Levensvreugde.
Bijkomende informatie:
In de omgeving van de latere abdij lag het hof “Ten Borneken”, bewoond door een rijke godvruchtige edelman.
In 1239 staat hij voor de abt van Bodeloo en zuster Juta, abdis van de abdij, met toestemming van zijn kinderen (zijn echtgenote was al overleden) al zijn bezittingen af.
Raso de Fontinella vulgo Borneken fundat ac dotat abbatiam de Rosis vulgo Ten Roosen monialium ordinis Cisterciensis apud Alostum anno 1239.De zusters betrokken meteen dit hof “Ten Borneken” waar dan ook de eerste religieuze diensten plaats vonden.
Dit hof werd dan vanaf 1258 verder uitgebouwd tot een volwaardige abdij.
De nieuwe abdij werd Ten Roosen genoemd, vermoedelijk door de bloemrijke versiering waarmee de zusters het beeld van de moeder Gods tooiden.
Door de godsdienstige beroerten van de 16de eeuw werd de abdij volledig vernield.
Op 27 januari 1580 kocht de abdis Anna Van den Bossche, voor de som van 900 gulden, de woning van ridder Jan de Failly en een aanpalend huisje op de Oude Vismarkt waar een gedeelte van de zusters verbleven terwijl de anderen naar Keulen vertrokken.
De abdij werd dank zij abdis Marguerite Wasteels in stand gehouden en door middel van steungelden van de stad en particuliere giften vanaf ca. 1622 heropgebouwd.
Aan de kerk was het woonhuis met een grote binnenplaats aangebouwd.
Aan de zijkant waren de brouwerij, de bakkerij, het washuis en de bergplaatsen.
Verder waren er nog de hofstede met de stallingen, schuren, wagenhuizen, de boomgaard en de hovingen.
De warande die gans het hof omsloot was beplant met hoogstammige bomen.
Volkomen afgezonderd van de abdij bevond zich het huis van de geestelijke bestuurder, op een wal, te midden van een vijver, te bereiken via een houten brug.
Het ganse domein werd verder nog omringd door een diepe gracht.
In 1674-76 werd door de Fransen een groot gedeelte van de bossen vernield.
Dit was ook een periode van grote armoede waarbij de zustergemeenschap werd vrijgesteld van belastingen.
De laatste jaren van het bestaan stond de abdij onder leiding van abdis Félicité Byl, de kloostergemeenschap telde toen nog 58 personen: 26 dames, 2 zusters, 15 lekenzusters en 15 meiden.
Het houten beeld van “Onze Lieve Vrouw Ten Roosen” werd door één van de laatste zusters, Theresia Beeckman, geschonken aan de kerk van Herdersem, ook een reliekhouder bevindt zich in deze kerk.
Na de verkoop in 1797 werd Jozef Oudaert, voor de som van 451.000 livre, de nieuwe eigenaar.
Deze liet in het midden van de warande een kasteeltje bouwen.
Na het overlijden van zijn weduwe in 1813 ging een gedeelte naar de familie de Hertogh.
In 1824 werd dit kasteeltje en aanpalende gronden verkocht aan Jacobus Joannes Boone voor de som van 8300 gulden.
Zijn kleinzoon, advocaat Blondel, bracht hier regelmatig zijn vakantie door, hierdoor werd het in de volksmond ook het “Kasteel van Blondel” genoemd.
Rond 1908 werd het verkocht aan de latere Aalsterse burgemeester Felix de Hert.
Een ander deel van de bezittingen werd gekocht door Ignatius Joannes Baptist de Crombeen de Terbeke, via erfenissen gingen deze naar de familie de Clippele.
De abdij, gekocht door Parijzenaar Lecouteux werd volledig gesloopt, de gronden werden later verkocht aan een andere Parijzenaar, Jean Daniel Herelle, die ze op zijn beurt doorverkocht aan de Aalsterse bankier Gustaaf de Coen – van der Noot.
Zie ook:
viewtopic.php?f=23&t=187&p=1049#p1049